e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L246p plaats=Horst

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
korst korstje: kèùrsjə (Horst) korst; de harde buitenkant van kaas, brood, een pasteitje noemt men in het Nederlands korst. Gebruikt men dit in uw dialect ook? Zo ja, hoe wordt het uitgesproken? [DC 44 (1969)] III-2-3
kort schortlint snoertje: snurkes (Horst, ... ) linten, korte ~ waarmee de schortslippen van achteren met elkaar worden verbonden [gatslinte, gatlinter] [N 24 (1964)] III-1-3
kort stikken kant stikken: kãnt stekǝ (Horst) Smal ten opzichte van de kant stikken. [N 59, 56] II-7
kortademig dempig: dempig (Horst, ... ), kort: kort van aom (Horst) dempig [SGV (1914)] || kortademig [kort, kortborstig, dempig] [N 10a (1961)] III-1-2
korte broek korte boks: korte bôks (Horst) een korte broek [N 59 (1973)] III-1-3
korte overjas jekker: jekker (Horst), stoep: stuup (Horst) korte overjas (hoe zag deze eruit, van welke stof was deze gemaakt) [N 59 (1973)] III-1-3
kostbaar duur: dēur (Horst) veel geld waard (zijn) [durabel, kostelijk, kostbaar] [N 89 (1982)] III-3-1
koster koster: köstər (Horst) koster [RND] III-3-3
kostganger kostganger: kosgenger (Horst) kostganger [SGV (1914)] III-3-1
kotelet, ribstuk karbonade: karmenaai (Horst), kâârmenââj (Horst), ribje: rubkes (Horst) gebraden varkensrib (karbonade) [DC 30 (1958)] III-2-3