e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L246p plaats=Horst

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
koud zetten koud zetten: kalt zętǝ (Horst) Een volk dat te groot is, zet men op een plaats waar eerst geen korf stond. Hierdoor wil men het laten afvliegen, d.w.z. de vliegbijen laten weggaan. [N 63, 94a] II-6
koud, mistig en somber weer duister (weer): duuster wèr (Horst, ... ) donker [~ weer] [SGV (1914)] || weer [donker ~] [SGV (1914)] III-4-4
koude bouw koude bouw: kaldǝ bǫw (Horst) Manier van raten bouwen waarbij de raten met de smalle kant naar het vlieggat zijn gekeerd, dwars op het vlieggat. De term koude bouw duidt niet op temperatuur. [N 63, 17b; N 63, 17c] II-6
koude noordenwind, bijs koude wind: enne kalde weend (Horst) koude [een ~ wind] [SGV (1914)] III-4-4
kous met knoopjes slobkous: slobkouse (Horst), slôpkouse (Horst) kousen met knoopjes die over de gewone kousen worden gedragen [slopkouse, sjlopehaoze, sjloebe] [N 24 (1964)] III-1-3
kous: algemeen hoos: hoas (Horst), hōs (Horst), n kousen]: lange haos (Horst), lange hoaze (Horst) Hoe noemt men de kous (de lange beenbedekking van den mensch)? [DC 09 (1940)] || kous [SGV (1914)] || kous, lange beenbekleding [haos, hous, sjtrump [N 24 (1964)] III-1-3
kousenband bindel: bengel (Horst, ... ), bèngel (Horst), hozenbindel: haozenbingel (Horst), kousenbindel: kousebengel (Horst), kousebèngel (Horst), kousenbéngel (Horst) kousenband [N 07 (1961)] || kousenband om het bovenbeen [bendel, binjel haozebendel, ongerbinjel, kousenbendel] [N 24 (1964)] III-1-3
kouter kouter: kǫu̯.tǝr (Horst) Het lange smalle mes dat (achter de voorschaar) aan de ploegboom is bevestigd en dat bij het ploegen de voor vertikaal afsnijdt. [N 11, 31.I.c; N 11A, 85b; JG 1a + 1b; A 26, 4a; L 1 a-m; L 28, 40; Lu 4, 4a; S 19; monogr.] I-1
kouwe drukte koude drukte: kalde drökte (Horst, ... ) drukte maken voor niets [N 85 (1981)] || drukte voor niets, kouwe drukte [bezwaai, pehaai, poehaai, behaai] [N 85 (1981)] III-1-4
kraagpunt haak: hǭk (Horst) Het spits toelopende uiterste deel van de legger van de kraag aan de schouderzijden, haaks op de revers. [N 59, 122b] II-7