e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L246p plaats=Horst

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
lispelen (slissen) slissen: slisse (Horst) de s en de z onduidelijk, met een eigenaardig zacht gesis uitspreken [lispelen, tispelen, strisselen] [N 87 (1981)] III-3-1
litteken litteken: litteike (Horst), litteiken (Horst, ... ) Als een wond of zweer is genezen, blijft de plaats ervan meestal zichtbaar. Die plek noemt men dan een .... (Nederl. litteken). [DC 30 (1958)] || litteken [SGV (1914)] III-1-2
loeien van de koe in het algemeen bulken: bølkǝ (Horst) [N 3A, 5a; JG 1a, 1b; Gwn V, 8; Wi 57; monogr.] I-11
loeren loeren: loore (Horst) kijken: loeren [lonke, luime] [N 10 (1961)] III-1-1
lof lof: ət loͅf (Horst) het lof [RND] III-3-3
lokkorf lokkorf: lǫkkø̜̄rf (Horst) Korf door de imker geplaatst om zwermen van anderen te roven. Hiervoor smeert hij de korf in met bijvoorbeeld rozenhoning (Gelens 1963, pag. 11), waarop speurbijen afkomen. Overigens plaatst men ook wel eens zo''n lokkorf, als men een bijenvolk uit een hoge boom moet halen. Dan is er geen kwade opzet. Maar evengoed kunnen er zwermen van andere imkers op afkomen. Het materiaal waarmee een dergelijke korf wordt ingewreven, kan zijn: vlierblaren (K 353, L 210, 265, 289, 414, 416, Q 3, 19, 019), bladeren van zwarte bessen (L 381b, Q 15, 197, 197a), lokhoning (L 215a, 289), suiker of suikerwater (K 317a, L 289, 428), gras (L 246, 289, P 176, Q 113) en geplette darren (Q 253). Notebladeren (L 333) dienen soms om andere lucht te verdrijven en niet zozeer om te lokken. Het plaatsen van lokkorven of spiekorven is in imkerkringen een daad van onfatsoen. Door het gildewezen werd dit zwaar gestraft. [N 63, 68a; N 63, 68b] II-6
lomp paard karhengst: karhęŋst (Horst) [JG 1a; N 8, 62h] I-9
long long: long (Horst), lŏŏng (Horst), lŏŏnge (Horst) long [SGV (1914)] || long, longen [loos, leus] [N 10a (1961)] || longen [SGV (1914)] III-1-1
lood, maat van 10 gram lood: lōēd (Horst) de maat die een gewicht aangeeft van 10 gram [lood] [N 91 (1982)] III-4-4
loof blader: blaar (Horst, ... ), loof: lauf (Horst), loeəf (Horst) bladeren [SGV (1914)] || De bladeren van een boom samen (loof, lover). [N 82 (1981)] || loof [SGV (1914)] III-4-3