e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L246p plaats=Horst

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
naaispaan naaispaan: nęjspon (Horst) Houten klem bestaande uit een lang been en een met een scharnier daarop gezet kort been. De zadelmaker houdt de spaan zittend tussen zijn knie√´n en klemt de stukken leer ertussen (Linssen 1967, pag. 76). Zie afb. 69. [N 36, 32] II-10
naaister naaister: nɛjstǝr (Horst) De algemene benaming voor een vrouw die als beroep heeft het verrichten van naaiwerk en het vervaardigen van kledingstukken. [N 59, 196; N 62, 1b; N 62, 1d; MW; Wi 18; monogr.] II-7
naaizijde zij(de): zi-j (Horst) Zijden naaigaren dat oorspronkelijk vervaardigd werd van zuiver zijde. Meestal werkt men nu met zijde die gemaakt is van afvalzijde met katoen (Papenhuyzen III, pag. 12). [N 59, 7a; N 59, 7c; N 62, 57] II-7
naakt naaks: naaks (Horst), neks (Horst) naakt [SGV (1914)] || zonder kleren, onbedekt [naakt, nakst, nakend, naaks, naks, bloot] [N 86 (1981)] III-1-3
naald naald: nalt (Horst), nǫlt (Horst) De naald is een draad gehard staal, voorzien aan de ene zijde van een spitse punt en aan de andere zijde van een oog om de draad door te steken. De kleermaker of naaister gebruikt ze om te naaien, te stoppen of te borduren. Men kent naalden in verschillende lengtes en diktes. De keuze van de naald hangt af van het beoogde doel, de draad en dikte van de draad en de dikte van de stof (Gerritse, pag. 26 en 27). [N 59, 11a; N 62, 49a; N 62, 49c; L 5, 2; L 8, 29; L B1, 76; Gi 1.IV, 13a; MW; Wi 6; S 25; monogr.] II-7
naar de kerk naar de kerk: na de kērk (Horst) naar [~ de kerk] [SGV (1914)] III-3-3
naar huis gaan naar huis gaan: na hoes gô (Horst) naar huis gaan [DC 03 (1934)] III-1-2
naar links haar: hār (Horst), haar-op: hār ǫp (Horst) Voermansroep om het paard naar links te doen gaan. [JG 1b; N 8, 95 c, 95d en 96; L 1 a-m; L B 2, 255; L 26, 2; L 36, 81c; S 12; monogr.] I-10
naar rechts hot: hǫt (Horst), hot-op: hǫt ǫp (Horst) Voermansroep om het paard naar rechts te doen gaan. [JG 1b; N 8, 95a en 96; L 1 a-m; L B 2, 256; L 26, 2; L 36, 81d; S 12; monogr.] I-10
nachtbraken nachtbraken: nachbrààke (Horst) tot diep in de nacht uitgaan, nachtbraken [zwabberen] [N 87 (1981)] III-3-1