e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L246p plaats=Horst

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
opstaan allez-hop: alęi̯ hǫp (Horst), allez-op: alē ǫp (Horst), hop: hǫp (Horst) Voermansroep om het paard op te doen staan. [N 8, 95j] I-10
opsteker opsteker: opsteker (Horst) Degene die het hooi met de oogstgaffel opsteekt naar de optasser op de wagen. [N 14, 121a; A 34, 3a] I-3
optasser lader: lāi̯ǝr (Horst) Degene die, staande op de kar, het hooi van de opsteker aanneemt en het er opstapelt. [N 14, 121b; A 34, 3b] I-3
optillen heffen: höffe (Horst), opheffen: ophèùfə (Horst) heffen, tillen [SGV (1914)] || optillen [RND] III-1-2
optuigen aantouwen: āntǫu̯ǝ (Horst) Een trekpaard van het nodige trektuig voorzien. Men zet het hoofdstel op het hoofd van het paard, plaatst het haam om zijn nek, legt het schoftzadel op zijn rug en doet het achterhaam aan. Tenslotte gespt men de verschillende delen aan elkaar. [JG 1b; N 8, 97a; monogr.] I-10
opzettelijk expres: esprēs (Horst) expres [SGV (1914)] III-1-4
ordenen, rangschikken schikken: schikke (Horst) op een regelmatige of doelbewuste wijze plaatsen [schikken, rangschikken, schavelen] [N 91 (1982)] III-4-4
os os: ø̜s (Horst), ǫs (Horst) Gesneden mannelijk rund [N 3A, 19; JG 1a, 1b; A 3, 37; A 4, 12; L 4, 37; L 20, 12; Wi 16; monogr.] I-11
ossenoog kijkgaatje: kik˲gɛtjǝ (Horst) Piepklein, meestal rond raampje (met ongeveer 1 cm doorsnede) in de achterwand van het rijtuig [N 101, 22] I-13
otter otter: otter (Horst) otter [DC 07 (1939)] III-4-2