e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L246p plaats=Horst

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
rok: algemeen rok: rok (Horst), schort: schort (Horst, ... ) rok [SGV (1914)] || vrouwenrok, kledingstuk dat van het middel af naar beneden hangt [rok, schort, schot, malbeusj] [N 24 (1964)] III-1-3
rokkostuum rokkostuum: rok costuum (Horst) het rok-costuum [N 59 (1973)] III-1-3
rokkussentje queue (<fr.): keu (Horst, ... ) kussentje waarmee men de rok naar achteren doet uitbollen [keu, keuje, vronk] [N 24 (1964)] III-1-3
rol gevouwen hooi op de kar rol: rǫl (Horst) De goed neergelegde hoeveelheid hooi op de kar. [A 34, 5b; add. uit N 14, 120] I-3
rollen (haver) platwellen: plat[wellen] (Horst), aanwellen: áwɛ ̝lǝ (Horst), met vollen wellen: met ˲vǫlǝ [wellen] (Horst), wellen: wɛ ̝lǝ (Horst) Het land bewerken met de rol, met de rol over het land gaan. In dit lemma zijn ook enige termen ondergebracht, die het rollen met een bepaald doel, resp. een tweetal manieren van rollen naar de richting betreffen. Voor het (...)-gedeelte van de varianten daarvan zij verwezen naar het simplex wellen aan het be-gin. [JG 1a + 1b; N 11, 87; N 11A, 187a + b + c + 189a; N P, 20 add.; monogr.] I-2
rommelpot rommelspot: Roməlspot (Horst) foekepot [VC 27 (1962)] III-3-2
rondploegen met de rondgaande ploeg bouwen: met ˲dǝ rõnt˲gandǝ plōx˱ bǫu̯ǝ (Horst), rondbouwen: ro.nt˱bǫu̯ǝ (Horst) Met rondploegen, dat met een enkele, dus niet-wentelbare ploeg gedaan werd, kan vooreerst alleen de ploegwijze worden bedoeld, waarbij men zonder keerstrook het ene jaar midden op de akker begint en in de rondte gaat tot men de zijden van de akker bereikt heeft, en het andere jaar weer in de rondte andersom ploegt. Maar verder kan men onder rondploegen ook het bijeen- en het uiteenploegen tezamen verstaan; hierbij wordt de rondte gevormd door de beide voren die men telkens (op- of af-)ploegt en de sleepgang van de ploeg over de beide keerstroken. Voor de specifieke termen zie men de beide voorafgaande lemmata. [N 11, 48add.;N 11A, 118; JG 1a + 1b add.; A 33, 1 add.] I-1
rondsel rondsel: rontsǝl (Horst) Het spijlen- of stavenrad dat aan de bovenzijde van het staakijzer is bevestigd. Bij de standerdmolen loopt dit rad in het aswiel, bij de Hollandse molen in het spoorwiel. Het rondsel is opgebouwd uit twee evenwijdige schijven die verbonden zijn door op regelmatige afstand loodrecht geplaatste staven. Zie ook afb. 58 en 59 en de toelichting bij het lemma ɛrondsel van de watermolenɛ.' [N O, 14a; A 42A, 11; Sche 42; N O, 41f; N D, 21; N D, 25] II-3
roodbont paard koepaard: kupē̜rt (Horst) Bruin paard, rood-wit gevlekt als een koe. [N 8, 63d, 63e en 63g] I-9
roodborstje roodborstje: roêdbörsje (Horst), röêtbörsje (Horst) roodborst || roodborst (14 bekend genoeg vanwege de rode borst [N 09 (1961)] III-4-1