e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L246p plaats=Horst

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
treuren verdrietig zijn: verdretig ziën (Horst) verdrietig zijn [pratten, kwelen, wringen, treuren] [N 85 (1981)] III-1-4
treuzelaar slome, een -: sloome (Horst), treuzelaar: treuzelaer (Horst) iemand die langzaam werkt, niet vooruit kan met zijn werk [treuzel, treuzelkous, treuzelaar] [N 85 (1981)] || iemand die zeer langzaam is in zijn verrichtingen [erwtenteller] [N 85 (1981)] III-1-4
treuzelen niksen: nikse (Horst), treuzelen: treuzele (Horst) met zijn handelingen niet opschieten [nerelen, toetelen, kloetelen, knutselen, sukkelen] [N 85 (1981)] || treuzelen [SGV (1914)] III-1-4
troebel, vuil (water) gemoerd: gemeurd (Horst), gemörd (Horst) onzuiver, drabbig van vloeistoffen gezegd [vuil, troebel, smerig, gemuurd, murig] [N 91 (1982)] || troebel [SGV (1914)] III-4-4
troef troef: troef (Horst) troef [SGV (1914)] III-3-2
troep troep: truup (Horst) troepen (mv.) [SGV (1914)] III-3-1
troeven (mv.) troeven (mv.): troeve (Horst) troeven (mv.) [SGV (1914)] III-3-2
troffel troffel: trufǝl (Horst) Metselaarsgereedschap, bestaande uit een metalen blad van driehoekige vorm aan een gekromde steel met houten handvat. De troffel wordt gebruikt om specie op de stenen te brengen en uit te strijken en om metselstenen op maat te hakken. Zie afb. 1a. Het woordtype schmeisstroffel was in Q 121 van toepassing op een troffel die bij het pleisteren werd gebruikt. De voorkant van het blad van deze troffel was, in tegenstelling tot dat van de gewone troffel, niet rond maar recht afgewerkt. Zie ook het lemma 'pleisteren'. [Wi 3; N 30, 7a; monogr.] II-9
trommeltje trommetje: trömkə (Horst) trommeltje [RND] III-3-2
troosten; troost troosten: troeəste (Horst), truuste (Horst) het schenken van bemoediging en verzachting bij smart, of droefheid [troost, konsolatie] [N 85 (1981)] || troosten [SGV (1914)] III-1-4