e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L246p plaats=Horst

Overzicht

Gevonden: 3618
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
doordeweekse (werk)schort werkscholk: wèrkscholk (Horst, ... ) schort, blauwlinnen (werk) ~ voor door de week [N 24 (1964)] III-1-3
doordeweekse muts tulen muts: WNT: sub tulen. Van tule (I) met het suffix van het sroff. bnnw. -en. Samenst. Tulenmuts, muts van tule. Van Dale: tulen, van tule: een tulen muts; tulen gordijnen.  tulemuts (Horst) muts, witte ~ zonder poffer voor door de week, voor oudere en minder gegoede vrouwen ook voor s zondags {afb} [N 25 (1964)] III-1-3
doordrenken, nat maken nat maken: naat make (Horst) met een vloeistof doordrenken; nat maken [platsen, pletsen, plodderen] [N 91 (1982)] III-4-4
doorgestikte naad overgestikte naad: (mv)  ǭvǝrgǝstektǝ nǫj (Horst) Doorgestikte naden als decoratie. Naden worden doorgestikt aan de goede kant van de stof. Doorstikken is een uitstekende techniek voor het accentueren van een bepaald detail, het plathouden van de naadtoeslagen en het decoreren van effen stof (Het Beste Naaiboek, pag. 152). [N 59, 58] II-7
doorn, stekel doorn: dōrre (Horst), doorn (mv.): dör (Horst, ... ), døͅr (Horst) doorn [SGV (1914)] || doornen [DC 23 (1953)], [RND] || doorns [SGV (1914)] III-4-3
doornstruik doornenstruik: dörrestroek (Horst) doornstruik [SGV (1914)] III-4-3
doorputten putten: pøtǝ (Horst) Naaien met de putsteek. Zo goed als onzichtbaar doornaaien. De putsteek wordt gebruikt om kanten meerdere vastheid te geven en twee of meer stoflagen op elkaar te verbinden. Het is een zeer klein gestoken achtersteekje (Gerritse, pag. 41). [N 59, 61; N 59, 58; N 59, 55] II-7
doorschieter waterstruik: watǝrstrūk (Horst) Aardappelstruik waaraan zich door overmatige groei steeds nieuwe scheuten en aardappeltjes vormen. [N 12, 9; monogr.] I-5
doorslaan steek inslaan: stēk eslo (Horst) Het aangeven van de lijnen met een dubbele draad of door middel van een doorslagsteek. [N 59, 51a; N 62, 6] II-7
dopbeitel, guts dopbeitel: dǫp˱bęjtǝl (Horst) Stalen beitel van ongeveer 20 cm lengte met een snede in de vorm van een halve cilinder. De dopbeitel wordt aangedreven met de heulbankhamer en dient om een eerste uitholling in de ruw bewerkte klomp te maken. Zie ook afb. 240. [N 97, 21; A 29a, 7b; monogr.; Bakeman 8] II-12