26234 |
halssteen |
halssteen:
halsstijn (L246p Horst)
|
Het lager van steen of pokhout waarop de hals van de molenas draait. Zie ook afb. 17. [N O, 28a; A 42A, 4]
II-3
|
32695 |
halve voor |
halve voor:
halvǝ vōr (L246p Horst
[aan de kant(en) of midden op de akker geploegde eindvoor]
)
|
Met de onderstaande termen, die in combinatie met een werkwoord een bepaalde ploegwijze uitdrukken (zie daarvoor het vorige lemma), wordt in de meeste gevallen een voor-type bedoeld, dat wat de diepte betreft het midden houdt tussen de stoppelvoor en de zaaivoor, maar diep genoeg is om er sommige wortel- of knolgewassen op te verbouwen. Soms echter heeft de term halve voor betrekking op de smallere voor, waarmee het ploegwerk midden op de akker of aan de zijkant(en) beëindigd wordt. [JG 1b;N 11A, 137b]
I-1
|
20820 |
ham, hesp |
schink:
schênk (L246p Horst),
#NAME?
schink (L246p Horst)
|
ham [SGV (1914)] || welke soort ham wordt bij u met één woord aangeduid? Er zijn bij de slager 2 soorten ham te koop, gekookte en rauwe. Een ervan kan men met éeen woord aan duiden, bij de andere soort moet er nog een woord voor [DC 46 (1971)]
III-2-3
|
31687 |
hamerslag |
hamerslag:
hāmǝrslāx (L246p Horst)
|
Het resultaat van het verdumpelen: deukjes en kuiltjes in het oppervlak van het koperen voorwerp. Zie ook het vorige lemma. [N 66, 32b]
II-11
|
17659 |
hand |
hand:
hand (L246p Horst, ...
L246p Horst),
hānd (L246p Horst, ...
L246p Horst,
L246p Horst)
|
hand [DC 01 (1931)], [SGV (1914)] || handen [SGV (1914)]
III-1-1
|
21449 |
handelaar |
zakenman:
zakemàn (L246p Horst)
|
iemand die handel drijft [koopman, commercant, marchand, handelaar] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
21496 |
handelen |
handelen:
handele (L246p Horst, ...
L246p Horst)
|
handel drijven [komenschappen] [N 89 (1982)] || het kopen en verkopen, het doen van koopmanszaken [agotie, negotie, commerce, handel] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
17661 |
handen (kindernamen) |
handjes:
hèndjes (L246p Horst)
|
hand: kinderwoorden (pol, polleke, poeleke] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17660 |
handen (spotnamen) |
jatten:
jatte (L246p Horst),
klauwen:
klauwe (L246p Horst)
|
[N 10 (1961)]
III-1-1
|
18906 |
handig |
handig:
hendig (L246p Horst)
|
goed met de handen terecht kunnend; gemakkelijk en snel iets met de handen kunnen maaken [handig, mieg, erg, snel] [N 85 (1981)]
III-1-4
|