18015 |
hees, schor |
hees:
hieês (L246p Horst),
hieəs (L246p Horst)
|
hees [SGV (1914)] || schor, schor zijn [ruigsen, hees, gees zijn] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
24168 |
heggenmus |
hegmus:
hegmus (L246p Horst)
|
heggemus (14,5 overal bekend; grauw, zit graag onder en in heggen; nestje heeft mos binnenin; blauwe eitjes; zang helder krinkelend, ook s winters [N 09 (1961)]
III-4-1
|
23208 |
heilig |
heilig:
heilig (L246p Horst)
|
heilig [SGV (1914)]
III-3-3
|
19044 |
heimwee |
heimwee:
heimwee (L246p Horst)
|
heimwee (hebben als iemand ergens niet kan wennen en erg naar huis verlangt, zegt men: Hij heeft (veel/erg/zon) .... [DC 45 (1970)]
III-1-4
|
33725 |
hek |
hek:
hęk (L246p Horst)
|
Algemene benaming. [N 14, 62; S 13; L 1a-m; RND 8, 20; R I, 44; R I, 45; monogr.]
I-8
|
26148 |
hekken |
hek:
hęk (L246p Horst)
|
Algemene benaming voor alle aan de roede bevestigde langse en dwarse latten bijeen: het geheel van zomen en hekscheien. Zie ook afb. 37. [N O, 2a; N O, 6b; A 42A, 66; Sche 33; monogr.]
II-3
|
26154 |
hekscheien |
scheien:
sxęjǝ (L246p Horst)
|
De dwarse latten van het hekken, die aan de roede bevestigd zijn en waarop de zoomlatten vastgemaakt worden. Zie ook afb. 38. [N O, 2g; A 42A, 65; Sche 32]
II-3
|
18998 |
helpen |
helpen:
heləpə (L246p Horst)
|
helpen (geen context) [DC 37 (1964)]
III-1-4
|
19915 |
hemel |
hemel:
he.məl (L246p Horst),
hemel (L246p Horst)
|
hemel [RND], [SGV (1914)]
III-3-3
|