19246 |
iets (leren) beheersen |
get handig zijn:
hendig ziēn (L246p Horst)
|
een vaardigheid goed geleerd hebben [mannen, meester geraken] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18859 |
iets in acht nemen |
in acht nemen:
in ach neme (L246p Horst)
|
zorg dragen voor, in acht nemen [waren] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
25081 |
iets onbelangrijks, nietigheid |
knommel:
knómmel (L246p Horst)
|
een voorwerp zonder waarde; een zaak van geen enkel belang [nietlig, nietigheid, dodeman, lacheding] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
18862 |
iets opkroppen |
opkroppen:
opkroppe (L246p Horst)
|
zijn verdriet of ongenoegen proberen verborgen te houden [opkroppen, kroppen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21563 |
ijken |
ijken:
ijke (L246p Horst)
|
gewicht nakijken om vast te stellen of ze het juiste gewicht hebben en, indien nodig, ze het juiste gewicht geven [ijken, ijkenen, pegelen] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
25153 |
ijs (alg.) |
ijs:
īēs (L246p Horst)
|
ijs [DC 03 (1934)]
III-4-4
|
22756 |
ijsbaan |
slooibaan:
oe klinkt hetzelfde als eerste element ui in ABN maar wel langer en is stijgend
sloeibaan (L246p Horst)
|
Kinderen maken op de sneeuw of het ijs wel een gladde baan, door er telkens en achter elkaar overheen te glijden. Hoe noemt men deze baan in uw dialect? [DC 44 (1969)]
III-3-2
|
18639 |
ijsmuts |
ijsmuts:
iesmoets (L246p Horst)
|
ijsmuts [N 25 (1964)]
III-1-3
|
24174 |
ijsvogel |
ijsvogel:
ie:svogel (L246p Horst)
|
ijsvogel (16,5 schitterend blauwgroen boven, steenrood onder; vliegt snel over beek, sloot en langs ven; broedt in gat in steile over; vangt visjes; vrij zeldzaam [N 09 (1961)]
III-4-1
|
18914 |
ijverig |
ijverig:
ieverig (L246p Horst, ...
L246p Horst),
naarzaam:
nêrzem (L246p Horst)
|
met ijver vervuld [ijverig, nijver, nijverig, noest, vlijtig, grif] [N 85 (1981)] || noest [SGV (1914)] || toewijding aan zijn werk [ijver, iever] [N 85 (1981)]
III-1-4
|