25157 |
ijzelen |
ijzelen:
iessele (L246p Horst)
|
ijzelen [SGV (1914)]
III-4-4
|
32767 |
ijzeren eg |
ijzeren [eg]:
īzǝrǝ [eg] (L246p Horst
[(vierkant)]
)
|
De drie- of vierhoekige eg waarvan zowel het geraamte als de tanden van ijzer waren; zie afb. 55 en 56. Waar zulk een eg als onkruideg en/of als zaadeg diende, is vermeld in de betrokken lemmata verderop. De vorm die de ijzeren eg ter plaatse kon hebben, is hieronder voorgesteld door de tekens ∆ en vierkant. Voor ''eg'' en ''eg'' zie men de toelichting bij het lemma ''eg''.' [JG 1a + 1b add.; N 11, 70 + 71 + 72 add.; N 11A, 161; N J, 10; A 13, 16b; monogr.]
I-2
|
32907 |
ijzeren gaffel, oogstgaffel |
gaffel:
gāfǝl (L246p Horst),
gavel:
gāvǝl (L246p Horst)
|
Twee- of drietandige ijzeren vork, met lange, enigszins gebogen tanden en een lange houten steel, gebruikt om hooi of korenschoven op te steken en op de wagen te laden. Zie afbeelding 10, b. Voor het voorkomen van de term riek en van varianten van het type gāfel, zie de toelichting bij het lemma ''houten gaffel''. Voor de fonetische documentatie van het woorddel (hooi) zie het lemma ''hooi''.' [N 18, 27; JG 1a, 1b; A 28, 2; L 1 a-m; L 16, 18a; L B2, 241; Lu 6, 2; S 9; Wi 3; Av 1 III 5a, b; monogr.]
I-3
|
33634 |
ijzeren haak aan de puthaak |
puthaak:
pøthōͅk (L246p Horst)
|
[N 12 (1961)]
I-7
|
25371 |
ijzeren pin waarmee men het slachtvee verdooft |
pin:
pēn (L246p Horst)
|
De woordtypen in dit lemma kunnen op verschillende zaken duiden. Men kan ermee bedoelen de ijzeren pin die uit het schietmasker gedreven wordt of de pin die op een hamer waarmee men het dier op de kop slaat, is bevestigd, of de pin van het penapparaat. Dit laatste werktuig is een voorloper van het penschietmasker. Zie ook de toelichting bij het lemma ''schietmasker''. [N 28, 5b; N 28, 5d; monogr.]
II-1
|
18348 |
ijzertje onder een schoen |
schoenijzertje:
schooniezerke (L246p Horst),
schooniezerkes (L246p Horst)
|
ijzertje onder de schoen [blakei] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
21334 |
illustratie |
illustratie (<fr.):
illustratie (L246p Horst)
|
illustratie [SGV (1914)]
III-3-1
|
18935 |
in alle haast |
gauw-gauw:
gauw-gauw (L246p Horst),
gejaagd:
gejààg (L246p Horst)
|
in heel grote haast [hap, snap] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
32714 |
in de breedte ploegen |
tewars bouwen:
twę̄(ǝ)rs˱ bǫu̯ǝ (L246p Horst)
|
Omdat men slechts korte voren kan ploegen en zeer vaak moet keren, wordt een akker alleen maar in de breedte geploegd wanneer hij een bijzondere bewerking nodig heeft. [N 11A, 116b]
I-1
|
20442 |
in de doodskist leggen |
kisten:
kiste (L246p Horst)
|
een dode in de doodskist leggen [lichteren, kisten] [N 87 (1981)]
III-2-2
|