21047 |
kaam |
kaam/kamen:
kǭm (L246p Horst)
|
Het wit gerimpeld of vlokkig vlies op wijn, bier, azijn, etc. dat wordt gevormd door een spruit- of gistzwam. [S 16; L 1 a-m; L 27, 53; monogr.]
II-2
|
20768 |
kaantjes |
kaaien:
kaoje (L246p Horst),
kòje (L246p Horst),
kòjen (L246p Horst),
kòòje (L246p Horst),
kóje (L246p Horst)
|
vetklonters die overblijven bij het smelten van runds- of varkensvet [N 06 (1960)]
III-2-3
|
26500 |
kaar |
kaar:
kār (L246p Horst)
|
Trechtervormige bak boven de bovenste molensteen waarin het te malen graan wordt gestort. Zie ook afb. 78. [N O, 19i; N O, 41a; A 42A, 37; N D, 11; Sche 51; Vds 148; Jan 155; Coe 136; Grof 157; monogr.]
II-3
|
19791 |
kaars |
kaars:
ke̝ͅərs (L246p Horst)
|
kaars [RND]
III-2-1
|
22505 |
kaarten (ww.) |
kaarten:
kâ:rtə (L246p Horst)
|
kaarten [RND]
III-3-2
|
20802 |
kaas |
kaas:
kieəs (L246p Horst),
kîes (L246p Horst)
|
kaas [RND], [SGV (1914)]
III-2-3
|
22622 |
kaatsen |
ballen:
balə (L246p Horst, ...
L246p Horst)
|
kaatsen [RND]
III-3-2
|
23212 |
kabouter |
kabouter:
kebouter (L246p Horst)
|
kabouter [SGV (1914)]
III-3-3
|
19751 |
kachel, stoof |
stoof:
stōͅf (L246p Horst)
|
kachel [SGV (1914)]
III-2-1
|
31565 |
kachels zwarten |
potloden:
pǫtluǝjǝ (L246p Horst),
pǫtlūjǝ (L246p Horst)
|
Kachels met behulp van kachelzwartsel of door (in)branden of lakken zwart maken. In Q 83 liet men vetkool roken waarna het daarbij gevormde zwartsel op de kachel werd uitgewreven. Ook in L 330 werd het zwartbronzé samen met lijnolie boven een kolen- of turfvuur verhit en vervolgens op de kachel uitgepoetst. [N 33, 313; N 7, 41c; L 5, 60b add.; monogr.]
II-11
|