24496 |
kiemen |
kienen:
kiéne (L246p Horst),
uitkomen:
ōēt kòmme (L246p Horst)
|
Uit de kiem opgroeien, gezegd van planten (uitbotten, kesemen). [N 82 (1981)] || Uitkomen, gezegd van zaden (kesemen, kersten, kenen). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
33163 |
kiemen, schieten, botten van pootaardappelen |
kiemen:
kimǝ (L246p Horst),
kijnen:
kinǝ (L246p Horst)
|
J. Goossens heeft in zijn enquêtes twee begrippen afgevraagd: "kiemen" (algemeen van een zaadje) en "botten" (gezegd van een pootaardappel, wanneer deze in de kiembak ligt); afgezien van een klein fonetisch detail zijn er géén afwijkingen tussen beide lijsten van antwoorden, behoudens in P 187, waar "botten" jongen (wellicht schertsend?) is; in Q 3, 5, 9 en 187a waar voor de aardappel botten wordt gegeven (wellicht invloed van de cultuurtaal) en in Q 156 waar voor de aardappels ze zijn gehikt werd opgegeven. De opgaven van beide lijsten zijn derhalve in dit lemma samengenomen. Kienen moet begrepen worden als een contaminatie van kiemen (voor de klinker) en kijnen (voor de slotmedeklinker). Zie ook de toelichting bij het voorgaande lemma Scheut. [N M, 16b; JG 1a, 1b, 2c; monogr.; add. uit S 17]
I-5
|
17764 |
kies |
baktand:
baktand (L246p Horst, ...
L246p Horst)
|
kies [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
20592 |
kieskauwen |
viezelen:
vīēzələ (L246p Horst)
|
zonder eetlust eten; Hoe noemt U: Traag en zonder eetlust eten (pieliën) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20498 |
kieskauwer |
femelaar:
fémaléér (L246p Horst),
kevelneus:
kéévəlneus (L246p Horst)
|
lastig met eten; Hoe noemt U: Lastig met eten, gezegd van iemand die altijd weinig eet [N 80 (1980)]
III-2-3
|
18818 |
kieskeurig |
kieskeurig:
keeskeurig (L246p Horst)
|
kieskeurig [SGV (1914)]
III-1-4
|
24416 |
kieuwen |
kieuwen:
kieuw (L246p Horst),
kieuwe (L246p Horst)
|
kieuw [SGV (1914)] || kieuwen (mv.) [SGV (1914)]
III-4-2
|
24184 |
kievit |
kievit:
kievit (L246p Horst)
|
kievit (31 ronde vleugels; kuifje; bekend van de eierenraperij [N 09 (1961)]
III-4-1
|
33543 |
kievitsbonen |
pronkbonen:
prōnkbŏĕn (L246p Horst)
|
Een kievitsboon, een gespikkelde bruine boon (panachee, boterboon, kievitsboon, vreemdeboon, eitje, volterseke). [N 82 (1981)]
I-7
|
24935 |
kiezel, kiezelsteen |
kiezel:
kizzel (L246p Horst)
|
kiezel [SGV (1914)]
III-4-4
|