25412 |
kop verwijderen |
doorsnijden in de knik:
dōrsni-jǝ en dǝ knek (L246p Horst)
|
Nadat de kop afgehuid is, wordt hij van het lijf gesneden of gehakt. [N 28, 44; monogr.]
II-1
|
25305 |
kop, maat van 5 liter |
kop:
(fruit).
kòp (L246p Horst)
|
de maat die een inhoud aangeeft van 5 lier [kop, kwartier] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
21411 |
kopen |
kopen:
koeəpe (L246p Horst),
kōēpə (L246p Horst)
|
koopen [SGV (1914)] || kopen (geen context) [DC 37 (1964)]
III-3-1
|
31225 |
koper |
roodkoper:
rūwt kūwpǝr (L246p Horst
[(halfmetaal van roodbruine kleur)]
)
|
In zuivere toestand een roodachtig-bruin metaal, zeer rekbaar en weker dan smeedijzer. Geelkoper of messing is een legering van koper met ca. 30 tot 40% zink en meestal een weinig tin. [N 66, 58a-b; monogr.]
II-11
|
31684 |
koperslaan |
koperslaan:
kūwpǝrslǭn (L246p Horst)
|
Het vak van koperslager uitoefenen. Zie ook het lemma ɛkoperslagerɛ.' [N 66, 59]
II-11
|
31180 |
koperslager |
koperslager:
kūwpǝrslɛ̄gǝr (L246p Horst)
|
Ambachtsman die koperen voorwerpen vervaardigt voor huishoudelijk gebruik. Zie ook de paragraaf over de koperslager. Het woord ɛpompenmakerɛ werd in Venray (L 210) en omstreken ook gebruikt voor een loodgieter. Vgl. het lemma "loodgieter".' [N 66, 54a; L 34, 17a-b; Wi 2 add.; monogr.]
II-11
|
31193 |
koperslagerij |
koperslagerij:
kūwpǝrslɛ̄gǝręj (L246p Horst)
|
Werkplaats van een koperslager. [N 66, 54d; monogr.]
II-11
|
24193 |
koperwiek |
koperwiek:
koperwiek (L246p Horst)
|
koperwiek (21 lijkt op zanglijster [019], maar met rossige plek op zij en vleugel; alleen op trek en s winters, meestal in grote troepen; roep schril [srieieieie]; zachte zang [N 09 (1961)]
III-4-1
|
28871 |
kopieerwieltje |
radje:
rętjǝ (L246p Horst)
|
Een scherp getand wieltje aan een handvat om patronen uit te raderen. Zie afb. 5. [N 59, 4]
II-7
|
19582 |
kopje |
kopje:
køͅpkə (L246p Horst)
|
een kop koffie [SGV (1914)]
III-2-1
|