20617 |
korst |
korstje:
kèùrsjə (L246p Horst)
|
korst; de harde buitenkant van kaas, brood, een pasteitje noemt men in het Nederlands korst. Gebruikt men dit in uw dialect ook? Zo ja, hoe wordt het uitgesproken? [DC 44 (1969)]
III-2-3
|
18330 |
kort schortlint |
snoertje:
snurkes (L246p Horst, ...
L246p Horst)
|
linten, korte ~ waarmee de schortslippen van achteren met elkaar worden verbonden [gatslinte, gatlinter] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
28978 |
kort stikken |
kant stikken:
kãnt stekǝ (L246p Horst)
|
Smal ten opzichte van de kant stikken. [N 59, 56]
II-7
|
18013 |
kortademig |
dempig:
dempig (L246p Horst, ...
L246p Horst),
kort:
kort van aom (L246p Horst)
|
dempig [SGV (1914)] || kortademig [kort, kortborstig, dempig] [N 10a (1961)]
III-1-2
|
18287 |
korte broek |
korte boks:
korte bôks (L246p Horst)
|
een korte broek [N 59 (1973)]
III-1-3
|
18562 |
korte overjas |
jekker:
jekker (L246p Horst),
stoep:
stuup (L246p Horst)
|
korte overjas (hoe zag deze eruit, van welke stof was deze gemaakt) [N 59 (1973)]
III-1-3
|
21876 |
kostbaar |
duur:
dēur (L246p Horst)
|
veel geld waard (zijn) [durabel, kostelijk, kostbaar] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
23274 |
koster |
koster:
köstər (L246p Horst)
|
koster [RND]
III-3-3
|
21339 |
kostganger |
kostganger:
kosgenger (L246p Horst)
|
kostganger [SGV (1914)]
III-3-1
|
20650 |
kotelet, ribstuk |
karbonade:
karmenaai (L246p Horst),
kâârmenââj (L246p Horst),
ribje:
rubkes (L246p Horst)
|
gebraden varkensrib (karbonade) [DC 30 (1958)]
III-2-3
|