28934 |
lengte |
lengte:
lęǝŋtǝ (L246p Horst)
|
Benaming voor een verticaal genomen maat, in het bijzonder als tweede deel van een samenstelling als broeklengte, of voor een horizontaal genomen maat voor een verticaal deel van het kledingstuk, in het bijzonder als tweede deel van een samenstelling als mouwlengte. [N 59, 47a, N 62, 2b]
II-7
|
17558 |
lenig |
lenig:
lenig (L246p Horst),
zwak:
zwaak (L246p Horst)
|
Gebruikt men bij u een woord als zwak in de zin van lenig, buigzaam? Zo ja, hoe is dan de uitspraak? [DC 43 (1968)] || lenig [zwak, gezwak] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
24895 |
lente, voorjaar |
lente:
lentə (L246p Horst),
lênte (L246p Horst)
|
lente [DC 39 (1965)], [SGV (1914)]
III-4-4
|
18955 |
lepe, doortrapte kerel |
rotzak:
rotzak (L246p Horst)
|
een doortrapte kerel [fijnaard, fijne, leperd] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19553 |
lepel |
lepel:
lepəl (L246p Horst)
|
lepel [DC 35 (1963)]
III-2-1
|
18340 |
leren beenkap |
gamasche:
kemasse (L246p Horst, ...
L246p Horst)
|
lederen beenkappen [kemasse, kamasje] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
21375 |
leren, studeren |
studeren:
stedeere (L246p Horst)
|
studeeren [SGV (1914)]
III-3-1
|
19125 |
leugen |
leugen:
leugen (L246p Horst)
|
een bewust uitgesproken onwaarheid [foet, lieg, leugen] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
19383 |
leunstoel |
prooststoel:
proͅsstōl (L246p Horst)
|
leuningstoel [SGV (1914)]
III-2-1
|
21341 |
leurder |
leurder:
leurder (L246p Horst)
|
leurder; Hoe werd de man genoemd die dat deed? [DC 48 (1973)]
III-3-1
|