24916 |
bergx |
bergen (mv.):
mv,!
bérrəch (L246p Horst)
|
berg (bergen) [RND]
III-4-4
|
21527 |
bericht |
bericht:
berich (L246p Horst)
|
een mondeling of schriftelijk overgebrachte mededeling, inlichting [tijding, ting, weet, bericht] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
28587 |
beroker |
beroker:
bǝrēǝkǝr (L246p Horst)
|
Rookverwekkend apparaat ter kalmering van de bijen, dat men met de hand of mechanisch bedient. Hiermee hoeft men niet, zoals bij een gewone tabakspijp, eerst in te ademen. Men kan er oude lappen, surrogaat-tabak, houtwol, droog mos en andere dingen in stoken. De beroker blijft doorsmeulen en wanneer men rook nodig heeft, doet men een paar slagen met de blaasbalg. Er zijn ook berokers die met een veer werken. Wanneer die opgewonden is, kan het apparaat zichzelf enige tijd aanjagen. Het type Vulcan werkt met zo''n veer. [N 63, 77e; N 63, 76b; N 63, 76a; N 63, 73d; Ge 37, 158; monogr.]
II-6
|
26051 |
berrie |
berries:
bø̜ris (L246p Horst),
kaarbomen:
kārbȳǝm (L246p Horst)
|
Elk van de twee bomen van de hoog- en stortkar waartussen het paard gespannen werd. De berries van de hoogkar verschillen essentieel van die van de stortkar: bij de eerste lopen de berries onder de hele bak door en maken ze er deel van uit (de zijwanden worden erop vastgezet), terwijl bij de tweede de berries tot halverwege de bak lopen en een aparte constructie vormen waarop de bak rust. Hierdoor kan de bak van de stortkar kippen, terwijl de berries op hun plaats blijven. Wanneer de bak van de hoogkar echter gekipt moet worden, gaat het hele voorstel van de kar omhoog. [N 17, 16 + 50b; N G, 54b + 64b; JG 1a; JG 1b; JG 1d; JG 2c; L 32, 63; L 34, 10; A 27, 20; Lu 5, 20] || Het uit twee balkjes bestaande toestel op de steenkuip waarop of waartussen het kaar rust. Zie ook afb. 82. [N O, 19h; A 42A, 38; Vds 147; Jan 154; Coe 135; Grof 156; N D, 33 add.]
I-13, II-3
|
20522 |
beschimmeld |
beschimmeld:
bəschummeld (L246p Horst)
|
beschimmeld; Hoe noemt U: Met schimmel bedekt, gezegd van een brood [N 80 (1980)]
III-2-3
|
33166 |
besjes aan de aardappelplant |
kwatsers:
kwatsers (L246p Horst)
|
De besachtige groene vruchten die zich uit de bloemen van de aardappelplant ontwikkelen. Vroeger, voordat men pootaardappelen selecteerde uit de eigen oogst, werd uit deze vruchtjes van de plant pootzaad gewonnen. Het lemma bevat alleen meervouden. Bij goesbollen wordt door de zegslieden opgegeven dat ...kinderen deze bollen aan een lange twijg (steken) en dan de bollen zo ver mogelijk weggooien of zwiepen; goezen is "zwiepen". Warnant (1949, 175) vermeldt dit spel ook voor Waals Haspengouw. Het regelmatige voorvoegsel aardappel- of patatte- is hier weggelaten; zie het lemma Aardappel. Zie voor de fonetische documentatie van de varianten voor aardappel, ook datzelfde lemma Aardappel. [N 12, 7; L 32, 14; monogr.; add. uit JG 1b]
I-5
|
21673 |
besteden |
verteren:
vertaere (L246p Horst)
|
geld uitgeven voor een artikel [besteden, verteren] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
21532 |
besteken |
schenken:
schinke (L246p Horst)
|
kado geven [schenken, besteken] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
21861 |
bestellen |
laten bezorgen:
bezörge laote (L246p Horst)
|
opdracht geven om waren af te leveren of te bewaren [bestellen, commanderen] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
18922 |
bestemmen |
bestemmen:
bestimme (L246p Horst)
|
iets of iemand aanwijzen voor een bepaald doel [betijen, bestemmen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|