e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Horst

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
omzetten opbuigen: ǫp˱bȳgǝ (Horst) De zwaluwtanden met een tang omhoogbuigen. Zie ook de toelichting bij het lemma "zwaluwstaart". [N 66, 35a] II-11
onbelangrijk min: mín (Horst), onbelangrijk: onbelangriek (Horst), weinig: weinig (Horst), wienix (Horst) niet veel [luttel, min, schriel, weinig] [N 91 (1982)] || van geen belang, niet belangrijk [ongewicht] [N 91 (1982)] || weinig [DC 39 (1965)] III-4-4
onbeleefd lomp: lömp (Horst), onbeschoft: ōnbeschoef (Horst) niet wellevend, handelend in strijd met de beleefdheid [onbeleefd, bot] [N 87 (1981)] III-3-1
onbeschaafd lomp: lòmp (Horst), ruw: rauw (Horst) ruw, niet beschaafd [lomp, loer, boers, onbeschoft, nut] [N 87 (1981)] III-3-1
onbewolkt klaar: klaor (Horst), klaar als de dag: kloar as ten daag (Horst) als [klaar ~ de dag] [SGV (1914)] || onverduisterd in licht, schijn of glans [helder, klaar, licht] [N 91 (1982)] III-4-4
onbruikbaar maken, verbruien bederven: bederve (Horst) onbruikbaar maken, zijn waarde doen verliezen [verworden, verdraaien, begaaien, verbruien, bederven, verpeuteren, nonen, verballemonden] [N 91 (1982)] III-4-4
onderarmsuçon suçon onder de arm: søzon ōndǝr dǝn ęrm (Horst) Puntnaad die begint onder de oksel. [N 59, 94b] II-7
ondereinde van de stam stronk: strōōnk (Horst) Het dikke uiteinde van de stam, onderaan (voet, kont, gat, kop). [N 82 (1981)] III-4-3
ondergoed ondergoed: oondergood (Horst) ondergoed, onderkleren [t onderdinge] [N 25 (1964)] III-1-3
ondergronder, woeler ganzevoet: ganzǝvōt (Horst), ondergronder: ondǝrgrondǝr (Horst), wroeter: vrø̄tǝr (Horst) De ondergronder of woeler was een aparte ploeg zonder kouter en riester, maar met een lansvormige schaar of twee in tegenovergestelde richting geplaatste messen vóór op het ploeghoofd. Vaak werd de oude aanaardploeg tot ondergronder omgebouwd. Met deze ploeg, die vóór de gewone ploeg uitging of erop volgde, werd de ondergrond, de bodem van de voor opengebroken. Men kon ook met de gewone ploeg de ondergrond losrakelen, door op de plaats van de voorschaar of het kouter, dan wel aan of onder de ploeghiel een woelschaar, een woelhaak of woelmes aan te brengen. Aldus werd tegelijkertijd de bovengrond geploegd en de ploegzool opengebroken. [N 11, 33j; N 11A, 76a + 76b + 77; N 27, 14] I-1