25685 |
omzetten |
opbuigen:
ǫp˱bȳgǝ (L246p Horst)
|
De zwaluwtanden met een tang omhoogbuigen. Zie ook de toelichting bij het lemma "zwaluwstaart". [N 66, 35a]
II-11
|
25087 |
onbelangrijk |
min:
mín (L246p Horst),
onbelangrijk:
onbelangriek (L246p Horst),
weinig:
weinig (L246p Horst),
wienix (L246p Horst)
|
niet veel [luttel, min, schriel, weinig] [N 91 (1982)] || van geen belang, niet belangrijk [ongewicht] [N 91 (1982)] || weinig [DC 39 (1965)]
III-4-4
|
21845 |
onbeleefd |
lomp:
lömp (L246p Horst),
onbeschoft:
ōnbeschoef (L246p Horst)
|
niet wellevend, handelend in strijd met de beleefdheid [onbeleefd, bot] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
21846 |
onbeschaafd |
lomp:
lòmp (L246p Horst),
ruw:
rauw (L246p Horst)
|
ruw, niet beschaafd [lomp, loer, boers, onbeschoft, nut] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
25149 |
onbewolkt |
klaar:
klaor (L246p Horst),
klaar als de dag:
kloar as ten daag (L246p Horst)
|
als [klaar ~ de dag] [SGV (1914)] || onverduisterd in licht, schijn of glans [helder, klaar, licht] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
25092 |
onbruikbaar maken, verbruien |
bederven:
bederve (L246p Horst)
|
onbruikbaar maken, zijn waarde doen verliezen [verworden, verdraaien, begaaien, verbruien, bederven, verpeuteren, nonen, verballemonden] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
28955 |
onderarmsuçon |
suçon onder de arm:
søzon ōndǝr dǝn ęrm (L246p Horst)
|
Puntnaad die begint onder de oksel. [N 59, 94b]
II-7
|
24637 |
ondereinde van de stam |
stronk:
strōōnk (L246p Horst)
|
Het dikke uiteinde van de stam, onderaan (voet, kont, gat, kop). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
18401 |
ondergoed |
ondergoed:
oondergood (L246p Horst)
|
ondergoed, onderkleren [t onderdinge] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
32640 |
ondergronder, woeler |
ganzevoet:
ganzǝvōt (L246p Horst),
ondergronder:
ondǝrgrondǝr (L246p Horst),
wroeter:
vrø̄tǝr (L246p Horst)
|
De ondergronder of woeler was een aparte ploeg zonder kouter en riester, maar met een lansvormige schaar of twee in tegenovergestelde richting geplaatste messen vóór op het ploeghoofd. Vaak werd de oude aanaardploeg tot ondergronder omgebouwd. Met deze ploeg, die vóór de gewone ploeg uitging of erop volgde, werd de ondergrond, de bodem van de voor opengebroken. Men kon ook met de gewone ploeg de ondergrond losrakelen, door op de plaats van de voorschaar of het kouter, dan wel aan of onder de ploeghiel een woelschaar, een woelhaak of woelmes aan te brengen. Aldus werd tegelijkertijd de bovengrond geploegd en de ploegzool opengebroken. [N 11, 33j; N 11A, 76a + 76b + 77; N 27, 14]
I-1
|