17794 |
pijpenkrul |
pijpenlok:
pīēpelok (L246p Horst)
|
spiraalvormige haarkrul [pijpekrul, papillot, paviljot] [N 86 (1981)]
III-1-1
|
28986 |
pikeren |
piekeren:
pikǝrǝ (L246p Horst)
|
Naaien met de ø̄pikeersteek Iø̄ en/of de ø̄pikeersteek IIø̄. ø̄Pikeersteek Iø̄ dient voor het binnenwerk, om watten en plastrons op het paardehaar of kameelhaar te bevestigen. Deze steek wordt hoofdzakelijk gebruikt om meer stevigheid te geven aan de vulling. ø̄Pikeersteek IIø̄ wordt op dezelfde wijze gelegd als ø̄pikeersteek Iø̄, maar verschilt er in zoverre van dat ø̄pikeersteek Iø̄ doorgestoken mag worden en aan de andere kant zichtbaar mag zijn, terwijl ø̄pikeersteek IIø̄ tot in de helft van de stofdikte gestoken moet worden. Deze steek wordt gebruikt bij het bewerken van revers en kragen (Papenhuyzen III, pag. 15). Zie afb. 33. [N 59, 62; N 59, 61; N 59, 60]
II-7
|
24225 |
pimpelmees |
blauwmannetje:
blauwmenke (L246p Horst, ...
L246p Horst),
pimpelmees:
pimpelmees (L246p Horst)
|
Hoe heet de pimpelmees? [DC 06 (1938)] || pimpelmees (11,5 blauwe kop, gele onderkant; nogal bekend, komt voor als koolmees [052] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
31457 |
pinhamer |
pinhamer:
penhāmǝr (L246p Horst
[(ook gebruikt bij het zo dun en scherp mogelijk maken van het uiteinde van een koperen plaat)]
)
|
In het algemeen een hamer waarvan de kop aan één kant of aan twee kanten in een punt eindigt. Zie ook afb. 153. De hamer wordt gebruikt om metaal tot een rand of boord uit te slaan en, volgens de invuller uit L 321, bij het vervaardigen van dekseltjes en ellebogen voor de kachelpijpen van stoofkachels. Zie voor het tweede lid van het woordtype pinzet (Q 116) ook RhWb viii, kol. 92 s.v. ɛsetzenɛ, ...durch Hämmern den Geräten die gewünschte Form geben, sie krumm biegen, in der Sprache der Schmiede".' [N 33, 58; N 33, 59; N 33, 66; N 33, 67; N 33, 68; N 64, 39i-j; N 66, 6i-j; N 66, 6l; monogr.]
II-11
|
23287 |
pinksteren |
pinksten:
Pinkste (L246p Horst)
|
Pinksteren [SGV (1914)]
III-3-3
|
22732 |
pinstokken (voor de slee) |
pikstokken:
pikstök (L246p Horst)
|
pikstokken waarmee de kinderen een slee (waarop ze zitten) voortduwen [N 08 (1961)]
III-3-2
|
24364 |
pissebed |
houtzeug:
oniscus asellus/oniscus murarius (=ZND 18)
holtzeug (L246p Horst),
holtzoog (L246p Horst),
kelderzeug:
oniscus asellus/oniscus murarius (=ZND 18)
kelderzoog (L246p Horst)
|
pissebed, keldermot [GV K (1935)]
III-4-2
|
33570 |
pit van een steenvrucht |
kern:
kêr (L246p Horst),
pit:
pit (L246p Horst),
steen:
stēīn (L246p Horst)
|
De pit van een steenvrucht (kern, steen, pit, baak, teel, kelling). [N 82 (1981)] || kern [SGV (1914)]
I-7
|
24974 |
plaats maken |
plaats maken:
plaatsmakə (L246p Horst)
|
ruimte beschikbaar maken [plaats maken, schavelen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|