20311 |
puber |
herfsthaan:
herfshaan (L246p Horst)
|
puber; iemand tussen 15 en 18 jaar, in de levensperiode waarin de geslachtsrijpheid optreedt en zichzelf ontwikkelt, tevens periode van geestelijke rijping [puber, aankomeling] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
30687 |
puimsteen |
puimsteen:
pymstiǝn (L246p Horst)
|
Lichte poreuze gestolde lava met een sponsachtig uiterlijk voor het polijsten van houtwerk en het inschuren van natte grondverf. De 'Gotlandsteen' (Q 162) is een zeer fijnkorrelige zandsteen uit Gotland in Zweden, harder dan puimsteen, die voor fijn schuurwerk wordt gebruikt. [S 29; L 40, 80; N 67, 60c; Renders 1; monogr.]
II-9
|
18110 |
puistjes |
puistjes:
puuskes (L246p Horst)
|
puistjes [bultjes, botsels, brobbels] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
25014 |
punt, stip |
punt:
peunt (L246p Horst, ...
L246p Horst),
punt (L246p Horst)
|
een zeer klein rond teken, een punt [stip, tikske] [N 91 (1982)] || punt [SGV (1914)]
III-4-4
|
25038 |
purper, paarsrood |
purper:
pürper (L246p Horst)
|
de kleur paarsrood [purper, pilper] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
33635 |
putemmer |
putemmer:
pøtīmər (L246p Horst)
|
[N 12 (1961)]
I-7
|
33624 |
putgalg |
putstijl:
putstijl (L246p Horst)
|
[N 12 (1961)]
I-7
|
33633 |
puthaak |
putgard:
pøtgēͅrt (L246p Horst)
|
[N 12 (1961)]
I-7
|
24227 |
putter |
putter:
putter (L246p Horst),
puttertje:
putter(ke) (L246p Horst)
|
putter || putter (12 man en pop gelijk; rood gezicht, geel in vleugel, wit in staart; hier alleen op trek; vrij schaars; distelliefhebber; zang is vrolijk, druk gedjiedel; veel in kooi [N 09 (1961)]
III-4-1
|
33623 |
putzwengel |
putbalk:
putbalk (L246p Horst),
pøtbalk (L246p Horst),
putzwing:
pøtzweŋ (L246p Horst),
wip:
wep (L246p Horst)
|
[N 12 (1961)] [SGV (1914)]
I-7
|