26615 |
ringmeel |
ringmeel:
reŋ[meel] (L246p Horst)
|
Meel dat rondom de ligger in de steenkuip gevallen is. In l 288b verstond men onder ringmeel het meel dat rondom de stenen zat. Wanneer de stenen pas gescherpt waren en de molen opengebroken was geweest, gooide men er ringmeel over alvorens met malen te beginnen. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel -ømeelŋ het lemma ɛmeelɛ.' [N O, 37e; Vds 161; Jan 166; Coe 151; Grof 179; A 42, add.; A 42A, 48 add.]
II-3
|
22865 |
ringrijden, ringsteken |
ringsteken:
reenkstéke (L246p Horst)
|
ringsteken [SGV (1914)]
III-3-2
|
32830 |
ringrol, cambridgerol, puntrol |
ringelwel:
reŋǝlwɛl (L246p Horst)
|
Dit lemma bevat benamingen voor a) de landrol die bestaat uit naast elkaar draaiende ringen van dezelfde diameter en met een V-vormige velg, b) de rol die bestaat uit afwisselend naast elkaar staande ringen met een V-vormige velg en ringen met een getande velg, c) de rol waarvan de cylinderomtrek voorzien is van priktanden. Zie afb. 83 en 84. [N 11A, 190; div.]
I-2
|
20792 |
rins |
rins:
rins (L246p Horst)
|
lichtelijk zuur smakend (rins, zurig) [N 91 (1982)]
III-2-3
|
21214 |
riool |
riool:
rioeəl (L246p Horst)
|
riool [SGV (1914)]
III-3-1
|
21200 |
rit |
route (fr.):
roet0 (L246p Horst)
|
rit [SGV (1914)]
III-3-1
|
25039 |
ritselen |
ritselen:
ritsele (L246p Horst)
|
een zacht, onregelmatig, schuifelend, ruisend of krakend geluid geven [ritselen, rispelen, snirsen, krimmelen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
18058 |
rochelen |
rochelen:
rochelen (L246p Horst),
rŏŏchele (L246p Horst)
|
rochelen [SGV (1914)] || rochelen [klieke, kwalsteren, kwaaieren] [N 10a (1961)]
III-1-2
|
33478 |
rode aalbes |
miemer:
De vrucht van een aalbessenstruik (bes, zembes, troskesbes, zeebes, bezing, aalbeer, miemer).
mìemer (L246p Horst)
|
aalbes [N 82 (1981)]
I-7
|
33231 |
rode biet |
kroot:
krōǝt (L246p Horst)
|
Beta vulgaris L. var. rubra L. Deze bietensoort hoort eigenlijk onder de groenten uit de moestuin, en daardoor in de aflevering over de boerderij en het erf, maar is toch hier ondergebracht vanwege "lexicale nabijheid" met biet, kroot. De knollen met een doorsnee van 8-10 cm worden gekookt en warm of koud als salade gegeten. De knollen en het kookvocht hebben een felle donkerpaarse kleur. [A 4, 26d; A 13, 2a; A 49, 1b; L 20, 26d; monogr.]
I-5
|