33747 |
ros |
ros:
rǫs (L246p Horst)
|
Thans is het woord ros niet meer gangbaar; het is nog wel vermeld in de enquête van Willems. In enkele dialectwoordenboeken toegelicht als "niet meer gebruikelijk". Het woord leeft nog voort in roskam(men), rosdoek, rosmolen en rossig. [Wi 16]
I-9
|
33923 |
roskammen |
roskammen:
rǫskamǝ (L246p Horst)
|
Met borstel en kam - zie het volgende lemma - reinigen. [N 8, 102]
I-9
|
20955 |
rot |
rot:
rot (L246p Horst)
|
Rot, gezegd van fruit (rotterig, rotsig, rot, meluw). [N 82 (1981)]
III-2-3
|
33534 |
rot, van fruit |
rot:
rot (L246p Horst),
verfrunseld:
verfruntseld (L246p Horst),
verschrompeld:
verschrompeld (L246p Horst)
|
Rot, gezegd van fruit (rotterig, rotsig, rot, meluw). [N 82 (1981)] || Rotten en verschrompelen van appels (slijten, uitdrogen, verrompelen, rotte, verfronselen, verslijten, verrimpelen). [N 82 (1981)]
I-7
|
33901 |
rotstraal |
rotstraal:
rǫtstrǭl (L246p Horst)
|
Ziekte bestaande in een rotting van de hoornstraal van de hoef, vooral tengevolge van het onhygiënische omstandigheden op stal zoals het langdurig staan in vochtige mest en urine, waardoor de hoeven verweken. Uit de straalgroeve loopt een wit, stinkend vocht. Als de straallederhuid eveneens wordt aangetast, kan kreupelheid optreden. Zie ook het lemma ''straalkanker'' (7.31). Zie afbeelding 15.' [A 48A, 18; N 8, 90l; N 52, 32c; monogr.]
I-9
|
20896 |
rotten |
verfronselen:
verfruntseld (L246p Horst),
verschrompelen:
verschrompeld (L246p Horst)
|
Rotten en verschrompelen van appels (slijten, uitdrogen, verrompelen, rotte, verfronselen, verslijten, verrimpelen). [N 82 (1981)]
III-2-3
|
20425 |
rouwpoffer/rouwmuts |
tulen muts:
tule muts (L246p Horst)
|
muts met poffer, minder kostbaar of minder uitgedost dan de grote witte muts, die bij rouwgelegenheden wordt gedragen [rouwpoffer] [N 25 (1964)]
III-2-2
|
20447 |
rouwsluier aan een hoed |
vouwvoile-tje:
vouwvuu:lke (L246p Horst)
|
rouwsluier(s) aan een hoed [N 25 (1964)]
III-2-2
|
28078 |
roven |
roven:
rūvǝ (L246p Horst)
|
Het nemen van honing door bijen bij andere volken. Bepaalde bijen zijn roofziek van aard en zij proberen honing te bemachtigen overal waar ze die kunnen aantreffen. De aangevallenen proberen de woning wel te verdedigen maar lang niet altijd lukt dat. Overwinnen de rovers, dan wordt heel de korf of kast leeggedragen. Roven kan leiden tot veldslagen tussen bijenvolken, waarbij niet veel bijen overleven. [N 63, 67a; N 63, 67b; Ge 37, 95]
II-6
|
21330 |
royaal |
royaal (<fr.):
rejaal (L246p Horst)
|
royaal [DC 02 (1932)]
III-3-1
|