18923 |
schipperen |
schipperen:
schippere (L246p Horst)
|
naar omstandigheden handelen, niet aan zijn beginsels vasthouden, maar alles rustig in het werk stellen om een oplossing te vinden [busselen, schipperen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
25045 |
schitteren |
schitteren:
schittere (L246p Horst)
|
een sterk, beweeglijk licht verspreiden zodat het pijn doet aan de ogen [schitteren, glariën] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
18341 |
schoeisel |
t leer]:
vootgetouw (L246p Horst, ...
L246p Horst)
|
schoeisel, het geheel van schoenen, laarzen e.d. [voetgetöch [N 24 (1964)]
III-1-3
|
26502 |
schoen |
schoentje:
schoentje (L246p Horst)
|
Het kleine losse bakje onderaan het kaar dat tijdens het malen in schuddende beweging is. Het schoen staat de molenaar toe de graantoevoer naar de stenen te regelen. [N O, 19j; A 42A, 39; N D, 12; Sche 52; Vds 149; Jan 156; Coe 137; Grof 158; A 42A, 19]
II-3
|
18272 |
schoen: algemeen |
schoen:
schoon (L246p Horst, ...
L246p Horst,
L246p Horst)
|
schoen [SGV (1914)] || schoen [skoewn, schoe, sjoe, schoon, sjoon] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18369 |
schoen: spotnamen |
trapper:
trappers (L246p Horst, ...
L246p Horst)
|
schoen: spotbenamingen [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18303 |
schoenen (mv.) |
schoenen (mv.):
schoon (L246p Horst, ...
L246p Horst)
|
Hoe noemt men de schoenen? Maakt men verschil tusschen hooge en lage schoenen? [DC 09 (1940)] || schoenen (mv.) [SGV (1914)]
III-1-3
|
18347 |
schoenlepel |
schoentrekker:
schoontrekker (L246p Horst),
schoontrékker (L246p Horst)
|
schoenlepel [schoontrekker] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
30812 |
schoenmaker |
schoemaker:
sxōmę̄kǝr (L246p Horst),
schoenmaker:
sxōnmākǝr (L246p Horst),
sxōnmę̄kǝr (L246p Horst),
schoester:
sxustǝr (L246p Horst)
|
In dit lemma zijn zowel de benamingen verwerkt voor "de persoon die schoeisel vervaardigt" als voor "de persoon die schoeisel repareert". [N 60, 216a; N 60, 231a; Wi 2; N 60, 75; monogr.]
II-10
|
18185 |
schoenveter |
schoenriem:
schoonreem (L246p Horst, ...
L246p Horst)
|
schoenveter [rijgsnoer, (rij)reem, sjoonsreim, riereem, riesjtartel, nistel, rienastel, raajnagel, rijnassel, rijgnestel, rijgenast] [N 24 (1964)]
III-1-3
|