e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Horst

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schipperen schipperen: schippere (Horst) naar omstandigheden handelen, niet aan zijn beginsels vasthouden, maar alles rustig in het werk stellen om een oplossing te vinden [busselen, schipperen] [N 85 (1981)] III-1-4
schitteren schitteren: schittere (Horst) een sterk, beweeglijk licht verspreiden zodat het pijn doet aan de ogen [schitteren, glariën] [N 91 (1982)] III-4-4
schoeisel t leer]: vootgetouw (Horst, ... ) schoeisel, het geheel van schoenen, laarzen e.d. [voetgetöch [N 24 (1964)] III-1-3
schoen schoentje: schoentje (Horst) Het kleine losse bakje onderaan het kaar dat tijdens het malen in schuddende beweging is. Het schoen staat de molenaar toe de graantoevoer naar de stenen te regelen. [N O, 19j; A 42A, 39; N D, 12; Sche 52; Vds 149; Jan 156; Coe 137; Grof 158; A 42A, 19] II-3
schoen: algemeen schoen: schoon (Horst, ... ) schoen [SGV (1914)] || schoen [skoewn, schoe, sjoe, schoon, sjoon] [N 24 (1964)] III-1-3
schoen: spotnamen trapper: trappers (Horst, ... ) schoen: spotbenamingen [N 24 (1964)] III-1-3
schoenen (mv.) schoenen (mv.): schoon (Horst, ... ) Hoe noemt men de schoenen? Maakt men verschil tusschen hooge en lage schoenen? [DC 09 (1940)] || schoenen (mv.) [SGV (1914)] III-1-3
schoenlepel schoentrekker: schoontrekker (Horst), schoontrékker (Horst) schoenlepel [schoontrekker] [N 24 (1964)] III-1-3
schoenmaker schoemaker: sxōmę̄kǝr (Horst), schoenmaker: sxōnmākǝr (Horst), sxōnmę̄kǝr (Horst), schoester: sxustǝr (Horst) In dit lemma zijn zowel de benamingen verwerkt voor "de persoon die schoeisel vervaardigt" als voor "de persoon die schoeisel repareert". [N 60, 216a; N 60, 231a; Wi 2; N 60, 75; monogr.] II-10
schoenveter schoenriem: schoonreem (Horst, ... ) schoenveter [rijgsnoer, (rij)reem, sjoonsreim, riereem, riesjtartel, nistel, rienastel, raajnagel, rijnassel, rijgnestel, rijgenast] [N 24 (1964)] III-1-3