18102 |
schurft |
schurft:
schörf (L246p Horst)
|
schurft [SGV (1914)]
III-1-2
|
18951 |
schurk, smeerlap |
deugniet:
dēūgneet (L246p Horst),
schoft:
schŏŏft (L246p Horst),
vlegel:
vlaegel (L246p Horst)
|
een persoon die allerlei streken uithaalt met kwade bedoelingen [prul, smeerlap, rakker, deugniet, beest, schobberd, schavuit] [N 85 (1981)] || schavuit [SGV (1914)]
III-1-4
|
22824 |
schutter |
schutter:
schutter (L246p Horst),
schötər (L246p Horst)
|
schutter [RND], [SGV (1914)]
III-3-2
|
22853 |
schutters |
schutters:
schutters (L246p Horst)
|
schutters (mv.) [SGV (1914)]
III-3-2
|
19935 |
schuur |
schuur:
sxø̄r (L246p Horst)
|
Het apart staande of aan de stallen vastgebouwde bedrijfsgebouw, waarin de oogst geborgen wordt, ook dienend om in te dorsen en, vooral bij kleinere boerderijen, ook om landbouwwerktuigen te bergen. De voornaamste gelijkvloerse delen van de schuur zijn de dorsvloer en de tasruimte(n) naast de dorsvloer. Boven de dorsvloer bevindt zich veelal een balkenzolder. Zie afbeelding 12. [N 5A, 66a; JG 1a en 1b; A 11, 4; L 12, 1; S 32 en 50; Wi 15; Gi 2.I, 20; monogr.; add. uit N 5A, 71a en 71c]
I-6
|
19369 |
schuurtje |
schuurtje:
sxūrkə (L246p Horst)
|
schuurtje [DC 35 (1963)]
III-2-1
|
20962 |
selderij |
selderie:
selderie (L246p Horst)
|
Selderij; de welbekende schermbloemige moesplant die gekweekt wordt als soepgroente waarvoor zowel de blaadjes en de stengel als de wortel gebruikt wordt (selderij, selderie, selder, seljer). [N 82 (1981)]
I-7
|
19778 |
sering |
nagelbloem:
nagelbloom (L246p Horst, ...
L246p Horst)
|
[SGV (1914)]sering [SGV (1914)]
I-7, III-4-3
|
20569 |
sigarenpijpje |
sigarenpijpje:
sigarepĭĕpke (L246p Horst)
|
sigaarhouder; Hoe noemt U: Pijpje waarin men een gedeeltelijk opgerookte sigaar steekt om hem helemaal op te kunnen roken (spit) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
24242 |
sijs |
sijsje:
sijs(je) (L246p Horst)
|
sijs (12 groenig, maar man heeft zwart petje en sikje; alleen trek- en wintervogel, dan in dichte danszwermen, meest bij elzen; zeer geliefde kooivogel [N 09 (1961)]
III-4-1
|