21352 |
spreken, praten |
praten:
proate (L246p Horst),
proaten (L246p Horst, ...
L246p Horst),
spreken:
sprêke (L246p Horst)
|
praten [DC 02 (1932)], [SGV (1914)] || spreken [SGV (1914)] || spreken; ik versta jullie niet, jullie moeten een beetje harder - [DC 03 (1934)]
III-3-1
|
24994 |
sprenkelen |
sprinkelen:
sprinkelə (L246p Horst)
|
druppelsgewijze uitstrooien, uitgieten [spuiten, sprenkelen, sprengen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
24382 |
sprinkhaan |
sprinkhaan:
spreenkhaan (L246p Horst),
sprinkhaan (L246p Horst)
|
sprinkhaan [DC 07 (1939)], [SGV (1914)]
III-4-2
|
17591 |
sproeten |
sproetelen:
sproetels (L246p Horst),
sprōētele (L246p Horst)
|
sproet(en) [SGV (1914)] || sproet, sproeten [sproewtels] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17915 |
sprokkelen |
sprokkelen:
sprokkele (L246p Horst)
|
sprokkelen [SGV (1914)]
III-1-2
|
21545 |
sprookje |
kinderverhaaltje:
kinderverhölke (L246p Horst)
|
een kindervertelsel [spruik] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
24516 |
spruiten, uitbotten |
spruiten:
sprōēte (L246p Horst)
|
Uitlopers krijgen, loten vormen, gezegd van planten, bomen (spruiten, uitbotten). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
33637 |
spruitkool, spruitje |
spruiten:
sprōēte (L246p Horst)
|
spruiten [SGV (1914)]
I-7
|
18066 |
spruw |
spruw:
sprāūw (L246p Horst)
|
spruw [SGV (1914)]
III-1-2
|
17910 |
spuiten |
sprietsen:
sprietsə (L246p Horst),
spuiten:
spuite (L246p Horst),
spuitə (L246p Horst)
|
spuiten [SGV (1914)] || vloeistof met kracht door een nauwe buis naar buiten persen [spuiten, spruiten, spritsen, sprietelen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|