e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Horst

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
uil uil: ŭŭl (Horst) uil [SGV (1914)] III-4-1
uit (voetbal) uit: oot (Horst) (De bal is) uit. [DC 49 (1974)] III-3-2
uit de rij zetten afvliegen: āf˲vlēgǝ (Horst) De korven een meter voor de stal zetten. Door de korven uit de rij te zetten kan men het zwermen van zwermachtige volken ook verhinderen. De meeste vliegbijen komen bij de zwakkere buren terecht. Hierdoor moeten de zwermzuchtige bijen eerst nieuwe vliegbijen zien te krijgen om weer te kunnen zwermen. Vergelijk het lemma Koud Zetten. [N 63, 96a; monogr.] II-6
uit de voor schieten uit de voor schieten: ut ˲dǝ vōr sxētǝ (Horst) Als men bij het ploegen op een hard voorwerp (b.v. een steen) stoot, of als men met name bij een voetploeg de staart niet vast of niet goed recht houdt, kan de ploeg uit de voor schieten: het ploeglichaam belandt dan in de vorige voor. [JG 1a;N 11A, 124b] I-1
uitblinken uitblinken: oëtblinke (Horst) schitteren boven iets of iemand anders, bijzonder begaafd zijn [uitstek zijn, uitblinken] [N 85 (1981)] III-1-4
uitdenken uitdokteren: oëtdoktere (Horst), uitprakkiseren: oëtprakkezere (Horst) door nadenken ontwerpen; verzinnen [uitfineren, figeleren, uitprakkezeren, bedenken] [N 85 (1981)] III-1-4
uiteenploegen afbouwen: ãf˱[bouwen] (Horst) Manier van ploegen (met een "enkele" ploeg), waarbij de voren in de richting van de zijkanten van de akker worden omgekeerd. Nadat men aan een van beide zijden de eerste voor heeft geploegd, laat men de ploeg slepend over de wendakker gaan naar de andere zijde, om daar de tweede voor te ploegen. Via de andere wendakker verplaatst men zich weer naar de overzijde. Achtereenvolgens ploegt men nu de 3e voor tegen de Ie, de 4e tegen de 2e, enz. Terwijl de sleepweg van de ploeg over de wendakkers steeds korter wordt, komen de beide voren dichter bij elkaar te liggen, totdat zij midden op de akker bij elkaar komen en daar een greppel of laagte vormen. Voor de termen aanschieten op de reen en op de reen beginnen zie men ook het lemma de eerste voor ploegen, onder C. [N 11, 48; N 11A, 121a; JG 1a + 1b; A 33, 1a + b; monogr.] I-1
uiten uiten: ūūte (Horst) uitspreken; te kennen geven [uiten, uiteren, lossen] [N 87 (1981)] III-3-1
uitgaan bonjouren (<fr.): bonjoere (Horst), slonzen: slōnze (Horst) uitgaan, cafés bezoeken, aan de zwier gaan [lelijkeren, op de scheut gaan] [N 87 (1981)] III-3-1
uitgieten uitschudden: òètschuddə (Horst) een vloeistof al gietende doen vloeien uit een kan, fles etc. [storten, plassen, klassen, schenken, uitgieten] [N 91 (1982)] III-4-4