20484 |
waterige kost |
waterig:
waterig (L246p Horst)
|
slobber; Hoe noemt U: Waterachtig voedsel (zwans, zwadder, zwadderatie, slidder, slierp, slobber, slobbering) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
24632 |
waterloot |
dief:
dēēf (L246p Horst)
|
Een tak die ontstaat op de stam (dief, waterlot). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
33631 |
waterput |
put:
pøt (L246p Horst, ...
L246p Horst,
L246p Horst,
L246p Horst,
L246p Horst,
L246p Horst,
L246p Horst)
|
[DC 21 (1952)] [DC 21 (1952)] [N 12 (1961)] [RND 10] [Roukens 03 (1937)] [SGV (1914)] [Willems (1885)]
I-7
|
24275 |
watersnip |
watersnep:
watersnep (L246p Horst)
|
watersnip (27 lange recht bek; vliegt plotseling op van de waterkant; zigzagvliegend; houdt hoge stijg- en daalvluchten en maakt daarbij mekkerend geluid; jachtvogel [N 09 (1961)]
III-4-1
|
32704 |
watervoor |
watervoor:
wātǝr[voor] (L246p Horst)
|
Een watervoor is een meestal wat diepere voor die men vóór de winter over de akker trekt, om overtollig water te laten afvloeien. Een watervoor kan dwars op de normale ploegvoren liggen, in het midden van de akker (bij uiteenploegen), tussen de delen van een in panden geploegde akker of ook wel om de (reeds ingezaaide) akker heen. In het algemeen brengt men watervoren aan op laaggelegen of natte gronden, akkers met een laagte erin of op een hellende akker om te voorkomen dat de grond wordt uitgespoeld. De benamingen kunnen ook gebruikt worden voor de middenvoor (omdat deze vaak als watervoor fungeert), verder voor de brede of grove voren van een akker die "op de wintervoor" is gelegd om hem te laten uitvriezen of voor ondiepe waterlopen, greppels en geulen in het algemeen. [N 11, 59b; N 11A, 137k; N 11A, 137i add.; div.]
I-1
|
20542 |
wecken |
inkoken:
inkaoke (L246p Horst),
wecken:
wekkə (L246p Horst)
|
wecken; Hoe noemt U: Steriliseren van levensmiddelen in luchtdicht afgesloten flessen (wecken, inmaken) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20435 |
weduwe |
wedvrouw:
wèdvrouw (L246p Horst),
klank tussen e en i
weͅt˃vroͅu̯ (L246p Horst),
widvrouw:
witvrow (L246p Horst)
|
weduwe [DC 05 (1937)], [SGV (1914)]
III-2-2
|
20451 |
weduwnaar |
wedman:
wedman (L246p Horst),
wèdman (L246p Horst),
widman:
witmān (L246p Horst)
|
weduwnaar [DC 05 (1937)], [SGV (1914)]
III-2-2
|
18275 |
weefsel, stof |
stof:
stŏŏf (L246p Horst)
|
stof (étoffe) [SGV (1914)]
III-1-3
|
21279 |
weelde |
weeld:
welt (L246p Horst)
|
weelde [SGV (1914)]
III-3-1
|