21087 |
zemelen |
zemelen:
zēmǝlǝ (L246p Horst)
|
De bij het malen van graan afgescheiden en fijngemaakte hulzen van de korrels, die na het zeven als grofste afval overblijven. In Q 99* kent men zowel zemelen als klijen. De laatstgenoemde term wordt gebruikt voor de velletjes in het zeefsel. Zie ook het lemma ɛzemelenɛ in wld II.1, pag. 83. Het materiaal dat hier is opgenomen, vormt een aanvulling op het genoemde lemma in wld II.1.' [S 45; N O, 38d; N O, 38e; JG 1a; JG 1b; JG 2c; Vds 250; Jan 141; Coe 219; Grof 249; monogr.]
II-3
|
17681 |
zenuw |
zenuw:
zenuw (L246p Horst)
|
zenuw [zeen] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
32829 |
zetel op de landrol |
stoel:
stōl (L246p Horst),
zit:
zet (L246p Horst)
|
De meestal schotelvormige, ijzeren zitting die met een of meer staven op het raam van de ijzeren landrol is aangebracht. Zie afb. 82. [N 11A, 185e; monogr.]
I-2
|
32386 |
zetklos |
spie/spij:
spij (L246p Horst)
|
Elk van de in grootte en vorm verschillende stukken hout, waarmee bij het inzetten de ruimte wordt opgevuld tussen de heulbank en de te heulen klompen. Zie ook afb. 239. Wanneer er een paar klompen in de heulbank wordt ingezet, wordt ook tussen beide klompen een spie geslagen, die binnenspie wordt genoemd. Zie ook het volgende lemma. [A 29a, 6b-c]
II-12
|
17826 |
zetten |
zetten:
zètte (L246p Horst)
|
zetten [SGV (1914)]
III-1-2
|
19718 |
zeven |
zeven:
zeevə (L246p Horst)
|
zeven; Hoe noemt U: Door een zeef laten lopen (zeven, ziften) [N 80 (1980)]
III-2-1
|
33146 |
zeven met de handzeef |
ziften:
zęftǝ (L246p Horst)
|
Zaaigraan winnen uit het met de wan gezuiverde graan door het te zeven. [N 14, 41b, 42b en 43b; JG 1a, 1b; Wi 43; S 45; monogr.]
I-4
|
17693 |
zeveren |
zeveren:
zeivere (L246p Horst)
|
zeveren [zeivere, sabbere] [N 10a (1961)]
III-1-1
|
18804 |
zich bedenken |
terugkrabbelen:
truukkrabbele (L246p Horst)
|
van besluit veranderen, van zijn mening terugkomen [zich bedenken, fineren] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21298 |
zich bemoeien met |
bemoeien:
bemooje (L246p Horst)
|
bemoeien [SGV (1914)]
III-3-1
|