25658 |
brouwer |
brouwer:
brǫwǝr (L246p Horst)
|
De persoon die bier brouwt. In dit lemma is alle materiaal opgenomen dat betrekking heeft op brouwer in de algemene betekenis van "de persoon die bier brouwt." In het lemma ''brouwmeester'' daarentegen zijn alle opgaven bijeen geplaatst die als antwoord werden gegeven op de vragen N 57, 58a/b/c/d: "Hoe noemt u de persoon of personen, belast met a. beslag maken, b. filteren, c. koken, d. afkoelen." [S 5; RND 112; L 1a-m; L 1u, 26; monogr.]
II-2
|
21169 |
brug |
brug:
bruk (L246p Horst),
brøͅk (L246p Horst),
brøͅx (L246p Horst)
|
brug [RND], [SGV (1914)]
III-3-1
|
20386 |
bruid |
bruid:
broed (L246p Horst),
broêd (L246p Horst),
brōēd (L246p Horst)
|
bruid [DC 05 (1937)], [SGV (1914)]
III-2-2
|
20387 |
bruidegom |
bruigom:
broêgem (L246p Horst),
bru-gem (L246p Horst),
brugem (L246p Horst)
|
bruidegom [DC 05 (1937)], [SGV (1914)]
III-2-2
|
23221 |
bruidje in de processie |
bruidje:
bruudje (L246p Horst),
en bruudje (L246p Horst, ...
L246p Horst)
|
Bruidje in de processie. [N 07 (1961)]
III-3-3
|
28491 |
bruidsvlucht |
bruidsvlucht:
brūtsvløx (L246p Horst)
|
Vlucht die de jonge koningin of moer onderneemt om bevrucht te worden door één of meerdere darren die met haar meevliegen. Meestal vindt deze vlucht plaats tussen de vijfde en zevende dag na haar uitlopen. Hoog in de lucht vindt de bevruchting plaats. Slechts één periode in haar leven wordt de moer of koningin bevrucht. De ene dar die haar bevrucht, moet deze daad met de dood bekopen. De moer keert uit het luchtruim met het bevruchtingsteken, de bij de paring afgerukte mannelijke geslachtsdelen, in haar lijf naar haar woning terug. De werkbijen bijten die darrenoverblijfselen weg en na korte tijd kan de moer met haar enige taak, het eieren leggen, beginnen. [N 63, 58; Ge 37, 44]
II-6
|
20390 |
bruiloft |
bruiloft:
brul-luft (L246p Horst)
|
bruiloft [SGV (1914)]
III-2-2
|
18364 |
bruine gebreide dameskous |
bruine hoos:
broen haoze (L246p Horst),
broen hozae (L246p Horst)
|
dameskousen, bruine gebreide ~ [sjanskouse] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
21573 |
brutaal |
frech (du.):
vréch (L246p Horst),
onbeschoft:
onbeschōft (L246p Horst)
|
geen schaamte hebbend [(zeer) brutaal, astrant, frech, vrank, frank] [N 87 (1981)] || zeer onbeschaamd, zeer brutaal [astrant, ekstrant, onbeschoft] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
25116 |
bui, regenbui |
bui:
bŭŭj (L246p Horst),
regenbui:
rêgenbuuj (L246p Horst)
|
bui [SGV (1914)] || regenbui [SGV (1914)]
III-4-4
|