e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Horst

Overzicht

Gevonden: 3618
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
brouwer brouwer: brǫwǝr (Horst) De persoon die bier brouwt. In dit lemma is alle materiaal opgenomen dat betrekking heeft op brouwer in de algemene betekenis van "de persoon die bier brouwt." In het lemma ''brouwmeester'' daarentegen zijn alle opgaven bijeen geplaatst die als antwoord werden gegeven op de vragen N 57, 58a/b/c/d: "Hoe noemt u de persoon of personen, belast met a. beslag maken, b. filteren, c. koken, d. afkoelen." [S 5; RND 112; L 1a-m; L 1u, 26; monogr.] II-2
brug brug: bruk (Horst), brøͅk (Horst), brøͅx (Horst) brug [RND], [SGV (1914)] III-3-1
bruid bruid: broed (Horst), broêd (Horst), brōēd (Horst) bruid [DC 05 (1937)], [SGV (1914)] III-2-2
bruidegom bruigom: broêgem (Horst), bru-gem (Horst), brugem (Horst) bruidegom [DC 05 (1937)], [SGV (1914)] III-2-2
bruidje in de processie bruidje: bruudje (Horst), en bruudje (Horst, ... ) Bruidje in de processie. [N 07 (1961)] III-3-3
bruidsvlucht bruidsvlucht: brūtsvløx (Horst) Vlucht die de jonge koningin of moer onderneemt om bevrucht te worden door één of meerdere darren die met haar meevliegen. Meestal vindt deze vlucht plaats tussen de vijfde en zevende dag na haar uitlopen. Hoog in de lucht vindt de bevruchting plaats. Slechts één periode in haar leven wordt de moer of koningin bevrucht. De ene dar die haar bevrucht, moet deze daad met de dood bekopen. De moer keert uit het luchtruim met het bevruchtingsteken, de bij de paring afgerukte mannelijke geslachtsdelen, in haar lijf naar haar woning terug. De werkbijen bijten die darrenoverblijfselen weg en na korte tijd kan de moer met haar enige taak, het eieren leggen, beginnen. [N 63, 58; Ge 37, 44] II-6
bruiloft bruiloft: brul-luft (Horst) bruiloft [SGV (1914)] III-2-2
bruine gebreide dameskous bruine hoos: broen haoze (Horst), broen hozae (Horst) dameskousen, bruine gebreide ~ [sjanskouse] [N 24 (1964)] III-1-3
brutaal frech (du.): vréch (Horst), onbeschoft: onbeschōft (Horst) geen schaamte hebbend [(zeer) brutaal, astrant, frech, vrank, frank] [N 87 (1981)] || zeer onbeschaamd, zeer brutaal [astrant, ekstrant, onbeschoft] [N 85 (1981)] III-3-1
bui, regenbui bui: bŭŭj (Horst), regenbui: rêgenbuuj (Horst) bui [SGV (1914)] || regenbui [SGV (1914)] III-4-4