32598 |
compost |
compost:
kompǫst (L246p Horst),
kǫmpǫst (L246p Horst),
kortaarde:
kǫrt˱ē̜rt (L246p Horst),
korte knoei:
kǫrtǝ knūǝi̯ (L246p Horst),
weimest:
węi̯[mest] (L246p Horst)
|
Van de termen die onder de titel compost in dit lemma verenigd zijn, hebben er sommige duidelijk betrekking op de fijngemaakte compostachtige meststof, zoals die uit afval van de weide, de boomgaard, het erf bereid werd en over de weide werd gestrooid, terwijl andere meer wijzen op het moderne product van een vuilverwerkings- of composteringsbedrijf. Het eerste deel van het lemma bevat voornamelijk benamingen voor weidemest. [N 11, 22 + 27 add.; N 11A, 4d + 38 + 39; N M, 10c; monogr.]
I-1
|
22829 |
concert |
concert (<fr.):
kŏŏnzert (L246p Horst)
|
concert [SGV (1914)]
III-3-2
|
23202 |
congregatie |
congregatie:
congregatie (L246p Horst)
|
congregatie [SGV (1914)]
III-3-3
|
28731 |
coupeur |
coupeur:
coupeur (L246p Horst)
|
Knipper of kleermaker die de maat neemt en de stof snijdt. [N 59, 197b]
II-7
|
32819 |
cultivateren, met de cultivator werken of bewerken |
cultivateren:
køltǝvātǝrǝ (L246p Horst),
kølǝvātǝrǝ (L246p Horst),
losmaken met de cultivator:
lǫsmākǝ met ˲dǝ kølǝvātǝr (L246p Horst)
|
De cultivator wordt gebruikt a) om hard liggend land open te trekken en het daarop groeiende onkruid los te maken en naar boven te halen; b) om na de oogst de graanstoppels los te woelen of om een met de ploeg geschild stoppelveld verder klein te maken; c) om (op zwaardere grond) de schollen en kluiten van een pas geploegde akker te breken of om de bezakte grond van een eerder geploegde akker luchtig te maken; d) om uitgestrooide kunst-meststoffen in de grond te werken. De enkelvoudige termen van dit lemma kunnen meestal zowel met het land e.d. als object, als ook aboluut gebruikt worden. De samengestelde hebben steeds, ook al is dat hier onvermeld gelaten, het land, de akker e.d. tot object. [JG 1a + 1b add.; N 11, 43 + 47 add.; N 11A, 152; div.; monogr.]
I-2
|
32810 |
cultivator, extirpator |
cultivator:
kølǝvātǝr (L246p Horst)
|
De cultivator, extirpator of woeleg is een 3- of 4-wielig of op twee lopers voortglijdend akkerwerktuig met op een schaar eindigende tanden, die d.m.v. een hefboom tegelijk versteld kunnen worden. Aan het raam van een wielcultivator zitten 5 of meer C-vormige veertanden (zie afb. 77) of rechte stelen (zie afb. 78), die elk van een pijlvormige beitel, resp. een kleine dubbelschaar zijn voorzien. Dit lemma betreft de cultivator in het alge-meen. Voor termen die op de sleepcultivator toepasselijk zijn, zie men het volgende lemma. Wat in het onderstaande met ''eg'' en ''eg'' bedoeld wordt, is aangegeven in het lemma ''eg''. [JG 1a + 1b+ 1d + 2c; N 11, 78a; N 11A, 150a + c; N J, 10; N 18, 52 add.; div.; mono-gr.]
I-2
|
32817 |
cultivatortanden |
cultivatortanden:
[cultivator]t˙ant (L246p Horst)
|
De C-vormige veertanden c.q. de steeltanden, waaraan van onderen een pijlvormige beitel of schaar bevestigd is. Zie afb. 80. [N 11A, 151f; monogr.]
I-2
|
24327 |
daas (tabanidae) |
dees:
dèzen (L246p Horst),
dês (L246p Horst)
|
daas (paardenvlieg) [SGV (1914)] || paardenwesp [Roukens 03 (1937)]
III-4-2
|
20895 |
dadel |
dadel:
dadel (L246p Horst)
|
De vrucht van de dadelpalm (dadel, smeerlap, vijgedaal). [N 82 (1981)]
III-2-3
|
20018 |
dahlia (dahlia cav.) |
dahlia:
dahlia (L246p Horst)
|
Dahlia. De buitenste omwindselblaadjes, 5 in getal, zijn neergebogen of geheel omgeslagen. De bladeren zijn in brede slippen verdeeld. Bij sommige variëteiten zijn de lintbloemen in de lengte opgerold, of opgerold met een punt, daardoor krijgt de hele blo [N 92 (1982)]
III-2-1
|