18800 |
domme vrouw |
dutsje:
dutske (L246p Horst)
|
een dommme vrouw [lut, kul, dulleke] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
17908 |
dompelen |
dompelen:
dómpele (L246p Horst)
|
in een vloeistof dompelen [dopen, doppen, dompelen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
24310 |
donderbeestje |
hommelbeestje:
hoommelbiesjes (L246p Horst)
|
donderbeestje: Kent u in uw dialect een woord om de zeer kleine zwarte beestjes aan te duiden die mij naderend onweer ploseling op de mens komen zitten? [N100 (1997)]
III-4-2
|
25120 |
donderen |
hommelen:
hommele (L246p Horst)
|
donderen [SGV (1914)]
III-4-4
|
25118 |
donderx |
hommel:
hommel (L246p Horst)
|
donder [SGV (1914)]
III-4-4
|
25021 |
donker, duisterx |
domp:
dó.mp (L246p Horst),
(vooral van t weer).
dómp (L246p Horst),
duister:
duuster (L246p Horst, ...
L246p Horst,
L246p Horst,
L246p Horst,
L246p Horst),
dúúster (L246p Horst)
|
donker [donkel, duuster, domp] [N 06 (1960)] || niet of weinig verlicht [donker, duister, deemster] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
20324 |
dood (bn.) |
dood:
doeəd (L246p Horst, ...
L246p Horst),
dôet (L246p Horst)
|
dood [SGV (1914)] || dood (bijv.) [DC 03 (1934)] || dood; ¯t kindje was - eer (dat) ze ¯t konden dopen [RND]
III-2-2
|
20325 |
dood (zn.) |
dood:
dōēd (L246p Horst)
|
de toestand die intreedt bij het eindigen van het leven [dood, overlijden, versterf, verscheiden, einde] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
20432 |
doodskist |
kist:
kis (L246p Horst, ...
L246p Horst)
|
doodskist; hoe noemt men het houten voorwerp, waarin de dode in het graf wordt gelegd [DC 23 (1953)] || Hoe noemt men het houten voorwerp, waarin de dode in het graf wordt gelegd? [DC 23 (1953)]
III-2-2, III-3-3
|
20438 |
doodskleed |
bruidshemd:
vroeger werd het lijk bekleed met het hemd dat men bij het huwelijk droeg
broedshemd (L246p Horst),
doodshemd:
doedshemd (L246p Horst),
doodskleed:
doëdskliëd (L246p Horst)
|
doodskleed; hoe noemt men het doodskleed (hinnekleed, reekleed, regenkleed, enz.)? Moet dit kleed aan bepaalde voorwaarden voldoen? [VC 03 (1937)]
III-2-2
|