24436 |
eekhoorn |
eekhoorntje:
enkhörke (L246p Horst),
enkhörntje (L246p Horst),
enkkörke (L246p Horst),
ênkhörke (L246p Horst),
eekkats:
enkats (L246p Horst, ...
L246p Horst),
eekkatsje:
enkkätske (L246p Horst)
|
eekhoorn [DC 07 (1939)], [Roukens 03 (1937)] || eekhorentje [SGV (1914)]
III-4-2
|
18116 |
eelt, eeltknobbel |
eelt:
eelt (L246p Horst),
knobbel zwel:
ene knobbel zweel (L246p Horst),
zwel:
zweel (L246p Horst, ...
L246p Horst)
|
eelt, eeltknobbel [SGV (1914)] || eelt, eeltknobbel [zweel, zweil, weer, jelt] [N 10a (1961)]
III-1-2
|
33803 |
eeltwrat, zweelwrat |
brandader:
brantǭr (L246p Horst),
zweelwratten:
zwelvratǝ (L246p Horst)
|
Wratvormige uitwassen (zweel = eelt) binnenwaarts aan de hoofdschenkels van voor- en achterpoten. Ze zijn, net als de vingerafrukken bij de mens, volkomen individueel. Men veronderstelt dat ze overblijfselen van een extra teen of aanhangsel zijn. Zie afbeelding 2.27. [A 4, 2e; L 20, 2e; N 8, 32.1, 32.3, 32.4, 32.13, 32.15 en 32.16]
I-9
|
28512 |
een baard maken |
baard maken:
baard maken (L246p Horst)
|
Het vormen van een tros bijen rond het vlieggat tegen de ingang en soms aan de randen van de vliegplank. Het is een voorteken tot zwermen. Een splitsing van het volk is op komst. Daarom gaan de werksters alvast bij duizenden rond het vlieggat hangen, poot-in-kaak. Ook tal van haalbijen sluiten zich bij de tros of baard aan, wachtend op het moment van uitzwermen. [N 63, 30a]
II-6
|
21811 |
een bevel opvolgen |
luisteren:
luustere (L246p Horst)
|
een bevel opvolgen [pareren, luisteren, gehoorzamen] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
20505 |
een borrel drinken |
proeven:
prēūvə (L246p Horst)
|
jenever drinken; Hoe noemt U: Jenever drinken (proeven, likken) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20941 |
een boterham smeren |
een boterham smeren:
ən bo̝təram smērə (L246p Horst)
|
smeren [RND]
III-2-3
|
22484 |
een cadeau geven |
schenken:
schinke (L246p Horst)
|
Kado geven [schenken, besteken]. [N 89 (1982)]
III-3-2
|
29088 |
een draad om het knoopsgat naaien |
afstikken:
afstekǝ (L246p Horst)
|
Een draad om het knoopsgat naaien tegen het uitrafelen. [N 59, 139]
II-7
|
34532 |
een ei |
ei:
ęi̯ (L246p Horst)
|
[L 1a-m; L 3, 8; L 5, 79; L 26, 13b; L 30, 18b; L 35, 7; JG 1b; RND 123; Vld.; monogr.]
I-12
|