19418 |
poken |
keuteren:
keuteren (L414p Houthalen),
køtəre (L414p Houthalen),
peuteren:
pøtəre (L414p Houthalen)
|
in de kachel poken [ZND 40 (1942)] || Met een pook in de kachel of het vuur porren (poken, peuteren, rakelen, koteren) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
22048 |
pokken |
pokken:
pokke (L414p Houthalen)
|
Hoe noemt U in Uw dialect de volgende ziekten: pokken, gezwellen op de huid, vooral de kop? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
22752 |
polichinelle |
drolligen typ:
droligen tiep (L414p Houthalen),
harlequin (fr.):
harleking (L414p Houthalen)
|
Polichinelle. [ZND 05 (1924)]
III-3-2
|
31551 |
polijsten |
polijsten:
pǝlęjstǝ (L414p Houthalen)
|
Het metaal met fijn schuurmateriaal glad en glanzend maken. Het polijsten kan gebeuren met behulp van schuurlinnen, een polijstvijl, met polijstpoeder of met polijstpasta. Zie ook deze lemmata. De invuller uit Q 83 vermeldt ook het gebruik van staalwol (stuǝlwǫl) bij het polijstwerk. [N 64, 55a; monogr.]
II-11
|
21569 |
politie |
gendarmen (<fr.):
de genderme hemmen hum aangehoijen (L414p Houthalen),
de genderme hemmen hum gepakt (L414p Houthalen),
police (fr.):
də pəlis hētəm âəngəhagə (L414p Houthalen)
|
De politie heeft hem aangehouden. [ZND 33 (1940)]
III-3-1
|
21437 |
politieagent |
gendarme (fr.):
ganderm. (L414p Houthalen),
police (fr.):
polis (L414p Houthalen),
ps. omgespeld volgens Frings!
ples (L414p Houthalen),
pəles (L414p Houthalen)
|
een agent van politie [linkert, agent] [N 90 (1982)] || Hoe heet << een politieagent >> ? [ZND 40 (1942)] || Politieagent. [ZND 05 (1924)]
III-3-1
|
17657 |
pols |
pols:
pols (L414p Houthalen),
poͅ.ls (L414p Houthalen)
|
Een pols: plaats boven het handgewricht [N 106 (2001)] || pols [N 10b (1961)]
III-1-1
|
22207 |
polsgewricht (40) |
knookske:
kneukske (L414p Houthalen)
|
knookje
III-3-2
|
18292 |
polsmof |
mofje:
møfkəs (L414p Houthalen)
|
een polsmof - korte, gebreide stukken, die over de voorarm worden aangetrokken tegen de koude [ZND 34 (1940)]
III-1-3
|
33807 |
pommelee, appelschimmel |
appelschimmel:
apǝlsxømǝl (L414p Houthalen),
pommelee:
pomǝlē. (L414p Houthalen)
|
Paard met ronde, glanzende plekken in de vorm van appels in het haarkleed, van binnen wit en van buiten zwart. De afwisseling van zwarte en witte haren vormt een cirkelvormig patroon, vooral op de schouders en het kruis. [JG 1a, 1b; N 8, 63c, 63d en 63e]
I-9
|