e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L414p plaats=Houthalen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
touwtjespringen koordjespringen: /  koordeke springe (Houthalen), springkoorddansen: /  sprengkoord dasen (Houthalen) / [SND (2006)] || springtouw [SND (2006)] III-3-2
tranende ogen waterogen: wātərūgə (Houthalen) oog: tranende ogen [sijp-, siep-, sijper-, seeper-, soep-, leep-, prutooge] [N 10 (1961)] III-1-1
trant gang: gank (Houthalen) Wijze van gaan (gank, loop, trant) [N 108 (2001)] III-1-2
trap trap: trap (Houthalen, ... ) trap [ZND 06 (1924)], [ZND 12 (1926)] III-2-1
trapleer trapleer: traplīr (Houthalen), trapleertje: traplīrkǝ (Houthalen) Uitklapbare ladder met platte treden en steunende tweepoot. [N 67, 63f] || Uitklapbare ladder met platte treden en steunende tweepoot. Aan de bovenzijde van de trapleer kan een platform zijn aangebracht. Zie ook het lemma "trapleer" in Wld ii.9, pag. 206. [N 64, 89; div.] II-11, II-9
trapleuning trapleun: traplø̜n (Houthalen) Geprofileerde lijst die bij het op- en afgaan van de trap als steun kan worden gebruikt. De trapleuning wordt boven de buitenboom tegen de muur aangebracht of boven de binnenboom op balusters bevestigd. [N 55, 136; Wi 13b; L 12, 6; L 37, 31; monogr.] II-9
trappelen trippelen: triepele (Houthalen) Trappelen: in vlug tempo de voeten beurtelings oplichten en weer neerzetten (trappelen, trampelen, droebelen) [N 108 (2001)] III-1-2
trappelende bewegingen maken dabben: dabǝ (Houthalen), trippelen: trīpǝlǝ (Houthalen) Het paard tilt de poten hoog genoeg op, maar werpt ze niet vooruit; het blijft ter plaatse trappelen. [N 8, 70b en 71] I-9
trappist trappist: trappist (Houthalen) Een Trappist [Latrap]. [N 96D (1989)] III-3-3
traproede lat: lat (Houthalen) Elk van de houten of metalen staven die een traploper op zijn plaaats houden (roe, lat) [N 79 (1979)] III-2-1