e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Houthalen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
eigendomsbewijs van de ring kaartje: kaarteke (Houthalen) Hoe heet verder in Uw dialect: eigendomsbewijs van de ring? [N 93 (1983)] III-3-2
eik eik: ēk (Houthalen), eikenboom: ēkəbum (Houthalen), ɛəkəbum (Houthalen), -  ekeboem (Houthalen) eik [RND], [ZND 20 (1936)] || eikenboom [ZND 34 (1940)] III-4-3
eikel eikel: ikəl (Houthalen), ikəln (Houthalen), -  iekels (Houthalen) eikel [ZND 34 (1940)] || eikels [RND] || eikels zoeken [ZND 20 (1936)] III-4-3
eindvoor aan de zijkant kantvoren: ka.nt˲vōrǝn (Houthalen) Bedoeld wordt de laatste, aan de zijkant van de akker geploegde voor. Als men met een enkele (niet-keerbare) ploeg bijeenploegt, ontstaat er aan beide zijkanten een laatste voor. De eindvoor aan de zijkant valt in het algemeen samen met de grensvoor. Vandaar dat de voor waarmee het ploegen van een akker aan de zijkant(en) besloten wordt, vaak dezelfde benaming heeft als de voor die tot akkergrens dient. Omgekeerd werden op de vraag naar de "grensvoor" woorden als zijvoor, kantvoor en laatste voor gegeven, die eerder aan de be√´indiging van het ploegwerk dan aan de akkergrens doen denken. Als voor "een van beide zijvoren van een bijeengeploegde akker" of voor "de eindvoor van een van één kant omgeploegde akker" dezelfde term werd opgegeven als voor "akkergrensvoor", is deze niet hier maar in het lemma akkergrens ca. opgenomen. Het betreft de volgende woordtypen en plaatsen: scheivoor K 278, L 248; grensvoor L 248; reenvoor Q 96d; reen L 422, 429a, P 175, Q 36, 94b, 97, 117, 188; gescheid L 248, 387; scheiding L 115, 192b, 209. De in dit lemma voorkomende meervoudsvormen betreffen de beide zijvoren van een bijeengeploegde akker. [N 11, 57; N 11A, 117d + 119d; monogr.] I-1
eindvoor in het midden diepe voor: dipǝ vōr (Houthalen), voor: [voor] (Houthalen) De middenvoor is de laatste voor van een akker die men (met een enkele ploeg) uiteengeploegd heeft: de gemeenschappelijke eindvoor van de buitenwaarts geploegde akkerhelften. Een soortgelijke voor ontstaat ook tussen de delen van een op panden te ploegen akker. Naar gelang de omstandigheden ploegt men ofwel een brede of een diepe middenvoor, die als watervoor kan dienen, ofwel een smalle of een ondiepe voor, die desgewenst nog wordt dichtgesleept. Men zie ook het lemma de laatte voor ploegen onder A. Doorgaans heeft met name de niet-specifieke term voor alleen in dat verband de betekenis "middenvoor". [N 11, 55; N 11A, 121d; JG 1a + 1b; monogr.] I-1
eitjes eier: ēr (Houthalen), (enk)  ē (Houthalen) De eitjes die de koningin legt. Een ei is maximaal twee millimeter. Zowel de bevruchte als de onbevruchte eieren worden door één individu, de koningin of moer, gelegd. De koningin gaat van cel tot cel bij het leggen. Ze stelt een vluchtig onderzoek in met haar sprieten, kromt vervolgens het achterlijf en deponeert op de bodem van elke cel een eitje. [N 63, 21a] II-6
ekster jekster: ieͅkstər (Houthalen) ekster (46 overal bekende zwart-witte vogel met lange flodderstaart; broedt in grote stevige takkennesten hoog in hoge bomen (populieren vaak tam gemaakt [N 09 (1961)] III-4-1
eksteroog eksteroog: iēksteroeg (Houthalen) eksteroog (op de tenen, fr. cor) [ZND 19 (1936)] III-1-2
el, maat van 0,69 m el: eͅl (Houthalen) de maat die een lengte aangeeft van 68 cm [el, mut] [N 91 (1982)] III-4-4
elastiek elastiek: elastik (Houthalen), ęlǝstek (Houthalen) Band- of koordvormig stuk gummi. Elastiek komt voor als enkele draad of als gevlochten of geweven band, in verschillende breedten, en het kent vele toepassingen. [N 59, 42; N 62, 61; L 34, 86; MW; monogr.] II-7