24046 |
ereboog voor de jonge priester |
boog:
boog (L414p Houthalen)
|
De ereboog voor de jonge priester. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
33610 |
erf |
mestput:
møͅstpøͅt (L414p Houthalen)
|
I-7
|
22121 |
ergens buiten het hok blijven zitten |
blijven zitten:
zitte blijve (L414p Houthalen)
|
Hoe zegt men: het blijven zitten ergens buiten het hok? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
18837 |
ernstig |
gemeend:
t eͅs gəmēnt (L414p Houthalen)
|
het is ernstig bedoeld; het is menens [ZND 38 (1942)]
III-1-4
|
33278 |
erwt, algemeen |
erwt:
ɛ.rǝt (L414p Houthalen)
|
Pisum L. Hier de algemene benaming voor de erwt (enkelvoud), voorafgaand aan de benaming voor de akkererwt (lemma Kapucijner, Velderwt) en aan de andere erwtensoorten (tuinerwt, doperwt, peulerwt, enz.) die in de moestuin worden gekweekt en die derhalve in de aflevering over de moestuin ter sprake zullen komen. [N 27, 2b; JG 1a, 1b; L A1, 121; L 34, 94; Wi 8; monogr.; add. uit N P, 24]
I-5
|
24729 |
esdoorn |
es:
es (L414p Houthalen),
estenboom:
of ahorn, acer pseudoplatanus; fr. érable
estəbum (L414p Houthalen)
|
De esdoorn: een grote boom met dichte kroon; de twijgen zijn donkergrijs met groene knoppen; het blad is donkergroen, aan de onderzijde grijs; de bloemen staan in hangende trosvormige pluimen, terwijl de gevleugelde zaden onderling een scherpe hoek vormen [N 82 (1981)] || es, esdoorn [ZND 34 (1940)]
III-4-3
|
20855 |
eten (ww.) |
eten:
ièten (L414p Houthalen),
êêtn (L414p Houthalen)
|
eten [RND], [ZND 25 (1937)]
III-2-3
|
20719 |
etensresten |
overschot:
ø̄vərsxōt (L414p Houthalen)
|
hoe heten de resten van het eten van mensen [ZND 34 (1940)]
III-2-3
|
18047 |
etter |
etter:
eͅtər (L414p Houthalen),
materie:
matēri (L414p Houthalen),
mətēri (L414p Houthalen),
zweersel:
zwērsəl (L414p Houthalen, ...
L414p Houthalen),
zwērtsəl (L414p Houthalen)
|
etter (van een wonde) [ZND B1 (1940sq)] || Hoe noemt men het geelachtige of gronachtige vocht, dat uit een zweer komt (Nederl. etter, pus) ? [ZND 49 (1958)]
III-1-2
|
32843 |
evenaar, tweespanszwenghout |
dobbele koppel:
dǫbǝl [koppel] (L414p Houthalen)
|
De balans of het dubbele zwenghout is het dwarse verbindingsstuk tussen een (zwaar) akkerwerktuig en de beide zwenghouten van een tweespan. Zie afb. 99. Bij de betrokken woordtypen hieronder is in (d)wars e.d. steeds de a als klinker aangehouden, ook al beantwoordt aan de dialectvarianten meestal een type met e (dwerg e.d.) of ee (dweers e.d.). Voor het ''...''-gedeelte van sommige varianten zij verwezen naar het lemma ''zwenghout''. De daar onderscheiden typen eegdhaam, eeghaam, eghaam en hun varianten zijn in dit lemma door ''eghaam'' resp. ''eghaam'' gesubstitueerd. [JG 1b + 1c + 1d + 2c; N 11, 34b; N 11A, 104; N 13, 87 add.; N 17, 69b add.; div.; monogr.]
I-2
|