28732 |
fijnnaaister |
fijne naaister:
fęjn nē̜ǝtstǝr (L414p Houthalen)
|
Naaister die fijn naaiwerk verricht. [N 62, 1c]
II-7
|
18121 |
fijt |
fijt:
fēͅt (L414p Houthalen),
fijt (L414p Houthalen)
|
ik heb de (of het) fijt (zeer pijnlijke verzwering van een vingertop) [ZND 35 (1941)]
III-1-2
|
34242 |
filter in de melkzeef |
filtreerpapier:
filtreerpapier (L414p Houthalen),
zijdoek:
zęi̯dok (L414p Houthalen)
|
In het algemeen is de filter een linnen of katoenen lap waardoor de melk gezuiverd wordt van verontreinigingen. In plaats van deze lap gebruikt men ook wel een vel filtreerpapier of een schijf watten. Ouderwets is de met paardenhaar vervaardigde melkzeef. [L 48, 35.Ia, Ib en Ic; Lu 2, 35.Ib en Ic; A 18, 11b en 11c; BN 2, 4; monogr.]
I-11
|
23264 |
flambouw |
flambouw (<fr.):
flam bōō (L414p Houthalen),
ən flambi (L414p Houthalen),
lantaarn (<fr.):
ien latein (L414p Houthalen)
|
Een flambouw (die in de processie wordt gedragen). [ZND 35 (1941)] || Een lantaarn met daarin een brandende kaars die tijdens de processie naast het Allerheiligste werd meegedragen, flambouw. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
30800 |
flank |
flanken:
fla.ŋkǝ (L414p Houthalen)
|
Zijkanten van de buik tussen de achterste ribben en de heup. De flanken dienen kort, gesloten en gevuld te zijn. Zie afbeelding 2.32. [JG 1a, 1b; N 8, 12 en 32.10]
I-9
|
20838 |
flauw |
flauw:
flau (L414p Houthalen),
flauwe kost (L414p Houthalen),
flouwe (L414p Houthalen),
flouə (L414p Houthalen),
flets:
flets (L414p Houthalen)
|
meeps (flauw van smaak) [ZND 31 (1939)] || niet zout of hartig smakend (meeps, laf, flauw, flets, fleps) [N 91 (1982)]
III-2-3
|
18010 |
flauwvallen |
kwalijk vallen:
koalek (L414p Houthalen),
kwalijk worden:
kuoͅlək vejərə (L414p Houthalen)
|
Bezwijming: flauwte, onmacht (zwijm(el), onmacht, kwalijk, flauw). [N 107 (2001)] || in bezwijming vallen [ZND B1 (1940sq)]
III-1-2
|
28043 |
flens |
bride:
brit (L414p Houthalen),
flens:
fle̜ns (L414p Houthalen)
|
Een soort kraag aan het uiteinde van pijpen of buizen waardoor deze met behulp van bouten gas- en waterdicht aan elkaar bevestigd kunnen worden. Zie ook het lemma ɛflensɛ in WLD deel II.5, pag. 131.' [N 64, 121a; monogr.]
II-11
|
18021 |
fluim |
fluim:
fløjm (L414p Houthalen)
|
fluim [ZND A2 (1940sq)]
III-1-2
|
18024 |
fluimen uitspuwen |
klarken:
klārəkən (L414p Houthalen)
|
spuwen: fluimen uitspuwen [kwalstere, kwaajere, uitgooje] [N 10 (1961)]
III-1-2
|