20692 |
gehakt |
gehakt vlees:
gehak vlies (L414p Houthalen),
gekapt vlees:
gəkapt vlis (L414p Houthalen),
kipkap:
keͅpkap (L414p Houthalen)
|
gehakt vlees [ZND 35 (1941)]
III-2-3
|
34425 |
geheel afgeschoren wolvacht |
roof:
rø̜i̯f (L414p Houthalen),
rōf (L414p Houthalen)
|
De gehele vacht wol van het schaap, wanneer dit geschoren wordt. [N 38, 19; L 41, 37; monogr.]
I-12
|
17621 |
gehemelte |
gehemelte:
gehiemelte (L414p Houthalen),
gəhiməltə (L414p Houthalen)
|
het gehemelte van de mond [ZND 35 (1941)]
III-1-1
|
21317 |
gehucht |
gehucht:
ps. omgespeld volgens Frings!
gəhøxt (L414p Houthalen)
|
een klein dorpje zonder kerk [gehucht, bijval, uithoek] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
17960 |
gehurkt zitten |
op zijn hukken zitten:
oͅp sen hoͅ.kə zetən (L414p Houthalen),
oͅp zən hōͅkə zetə (L414p Houthalen)
|
hurken, op zijn ~ zitten [op de huuke, op znen huik, op zn huiketjes zitte] [N 10 (1961)] || hurken: op zijn hurken (gaan) zitten [ZND B1 (1940sq)]
III-1-2
|
20461 |
geil, wellustig |
brandig:
brennig (L414p Houthalen),
heet:
hiet (L414p Houthalen)
|
geil, wellustig [N 10C (zj)]
III-2-2
|
27539 |
geit |
geit:
gē.t (L414p Houthalen)
|
Geit in het algemeen. Ten aanzien van germ merken enkele informanten (L 292 (Heythuysen), Q 99 (Meerssen), 111* (Ransdaal)) op dat hiermee een vrouwelijke geit wordt bedoeld. Zie afbeelding 7. [N 77, 74; L 14, 32; A 9, 20; JG 1a, 1b; Wi 7; NE I, 16; AGV, m3; Gwn 5, 13; Vld.; monogr.; S, Q 105 add.; S 10, add.]
I-12
|
33401 |
geitestal |
geitestal:
gētǝ[stal] (L414p Houthalen)
|
De ruimte in de stal waar de geiten zich bevinden. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). [L 38, 29; A 10, 9g; monogr.]
I-6
|
19265 |
gek |
dwaas:
dwaas (L414p Houthalen, ...
L414p Houthalen)
|
dwaas". Uitspraak + betekenis [ZND 33 (1940)]
III-1-4
|
21466 |
gekkenhuis |
gekkenhuis:
ps. omgespeld volgens Frings!
geͅkəhoͅu̯əs (L414p Houthalen),
gesticht:
ps. omgespeld volgens Frings!
gəstext (L414p Houthalen)
|
een instelling voor het verplegen van krankzinnigen [zothuis, gek[ken]huis, fermerie] [N 90 (1982)]
III-3-1
|