e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Houthalen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
gehakt gehakt vlees: gehak vlies (Houthalen), gekapt vlees: gəkapt vlis (Houthalen), kipkap: keͅpkap (Houthalen) gehakt vlees [ZND 35 (1941)] III-2-3
geheel afgeschoren wolvacht roof: rø̜i̯f (Houthalen), rōf (Houthalen) De gehele vacht wol van het schaap, wanneer dit geschoren wordt. [N 38, 19; L 41, 37; monogr.] I-12
gehemelte gehemelte: gehiemelte (Houthalen), gəhiməltə (Houthalen) het gehemelte van de mond [ZND 35 (1941)] III-1-1
gehucht gehucht: ps. omgespeld volgens Frings!  gəhøxt (Houthalen) een klein dorpje zonder kerk [gehucht, bijval, uithoek] [N 90 (1982)] III-3-1
gehurkt zitten op zijn hukken zitten: oͅp sen hoͅ.kə zetən (Houthalen), oͅp zən hōͅkə zetə (Houthalen) hurken, op zijn ~ zitten [op de huuke, op znen huik, op zn huiketjes zitte] [N 10 (1961)] || hurken: op zijn hurken (gaan) zitten [ZND B1 (1940sq)] III-1-2
geil, wellustig brandig: brennig (Houthalen), heet: hiet (Houthalen) geil, wellustig [N 10C (zj)] III-2-2
geit geit: gē.t (Houthalen) Geit in het algemeen. Ten aanzien van germ merken enkele informanten (L 292 (Heythuysen), Q 99 (Meerssen), 111* (Ransdaal)) op dat hiermee een vrouwelijke geit wordt bedoeld. Zie afbeelding 7. [N 77, 74; L 14, 32; A 9, 20; JG 1a, 1b; Wi 7; NE I, 16; AGV, m3; Gwn 5, 13; Vld.; monogr.; S, Q 105 add.; S 10, add.] I-12
geitestal geitestal: gētǝ[stal] (Houthalen) De ruimte in de stal waar de geiten zich bevinden. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). [L 38, 29; A 10, 9g; monogr.] I-6
gek dwaas: dwaas (Houthalen, ... ) dwaas". Uitspraak + betekenis [ZND 33 (1940)] III-1-4
gekkenhuis gekkenhuis: ps. omgespeld volgens Frings!  geͅkəhoͅu̯əs (Houthalen), gesticht: ps. omgespeld volgens Frings!  gəstext (Houthalen) een instelling voor het verplegen van krankzinnigen [zothuis, gek[ken]huis, fermerie] [N 90 (1982)] III-3-1