id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
17589 | gezicht (spotnamen) | bakkes: bakəs (Houthalen), smoel: smul (Houthalen), snuit: lang snout (Houthalen) | gezicht, gelaat: spotbenamingen [N 10 (1961)] || Snuit. Een lange snuit. [ZND 07 (1924)] III-1-1 |
17970 | gezond | gezond zijn: gezond (Houthalen) | Gezond (zijn): niet ziek (gezond, goed, uver, gaaf, krek). [N 107 (2001)] III-1-2 |
23278 | gezongen mis | gezongen mis: gezonge mus (Houthalen) | Een mis met liturgische gezangen. [N 96B (1989)] III-3-3 |
28670 | gezuiverde was | zuivere was: zø̜̄vǝrǝ was (Houthalen) | De was, ontdaan van afval en onzuiverheden. Er zijn verschillende manieren tot zuivering van de was. De eenvoudigste is om de ruwe raat met schraapsel en ander afval in een zak van kaasdoek te knopen en met een steen bezwaard in een grote pan op het vuur te zetten. De was komt door het doek heen boven drijven (De Roever, pag. 283). Door vaker de was op te smelten in schoon water krijgt men een helder en zuiver produkt. Om kleine hoeveelheden raat te smelten kan men ook gebruik maken van een zonnewassmelter of een waskanon. Grote hoeveelheden was worden verwerkt in fabrieken die beschikken over grote waspersen, stoomwassmelters of wasreinigers. Zij bereiken het grootste rendement. [N 63, 121c; Ge 37, 147; monogr.] II-6 |
32865 | gezwad, regel gemaaid gras | gezwad: gǝzwā.t (Houthalen [(betekent ook 'zwad')] ), gǝzwǭt (Houthalen) | De in dit lemma opgenomen woorden zijn van toepassing op de regel afgemaaid gras zoals een maaier die al voortgaande aan zijn linkerzijde vormt. Zie de toelichting bij het voorgaande lemma. = Bij de plaatscode duidt op gelijkheid van de benamingen voor zwad en gezwad in deze plaats; zie ook de kaart. [N 14, 93; JG 1a, 1b, 2c; A 16, 1b; A 4, 28 add.; A 23, 16 add.; L 8, 137; L 20, 28 add.; S 47; Gwn 7, 9; Lu 1, 16 II add.; monogr.] I-3 |
18038 | gezwel | gezwel: gezwøl (Houthalen), knobbel: knobəl (Houthalen) | gezwel [bel] [N 10 (1961)] III-1-2 |
19042 | giechelen | giechelen: gichələ (Houthalen), giggelen (Houthalen) | Giechelen (ingehouden en op hoge toon lachen). [ZND 35 (1941)] III-1-4 |
32611 | gier oproeren | roeren: rȳrǝ (Houthalen) | Bij het oppompen van de gier moest men geregeld de inhoud van de gierkelder oproeren, om te voorkomen dat de dikkere giermaterie, het gierbezinksel, onder in de put zou blijven en door de pomp niet meer opgezogen zou kunnen worden. [JG 1a + 1b; N 11A, 59b; S 30; monogr.] I-1 |
32607 | gier pompen | [gier] pompen: po.mpǝ (Houthalen) | Gier met een pomp uit de gierkelder opzuigen en in de gereedstaande gierton doen vloeien. De gegevens voor Nederlands Limburg (voornamelijk verkregen d.m.v. n 11A) beperken zich tot een achttiental plaatsen. Voor de overige is echter ook het type pompen te verwachten. De plaatselijke uitspraak daarvan kan worden afgeleid uit de gegevens van het vorige lemma. De plaatselijke term voor gier, het object van deze handeling, vindt men in het lemma gier c.a. [JG 1a + 1b; N 11A, 50b; A 9, 26 add.; monogr.] I-1 |
32610 | gier putten | (zeik) inscheppen: ę.nsxø̜pǝ (Houthalen), scheppen: sxø̜pǝ (Houthalen) | Met een schep of emmer gier uit de put ophalen, om er de gierton mee te vullen. [JG 1a + 1b add.; N 11A, 50a; monogr.] I-1 |