21000 |
hazelnoot |
hazelnoot:
hazelneut (L414p Houthalen),
hazenoot:
hazeneut (L414p Houthalen),
noot:
neut (L414p Houthalen)
|
hazelnoot [ZND 26 (1937)]
III-4-3
|
24320 |
hazenleger |
pot:
pot (L414p Houthalen, ...
L414p Houthalen,
L414p Houthalen)
|
Hoe noemt u de vaste ligplaats van een haas (leger, lechter, pot) [N 83 (1981)] || leger, ligplaats ve haas [DC 54 (1979)] || Leger, vaste ligplaats van een haas [N 94 (1983)]
III-4-2
|
21531 |
hebben |
hemmen:
heͅmən (L414p Houthalen)
|
hebben [ZND A1 (1940sq)]
III-3-1
|
31521 |
hechten |
punten:
pøntǝ (L414p Houthalen)
|
Het werkstuk met behulp van soldeersel op enkele punten vastzetten, zodat het niet kan verschuiven. [N 64, 28c]
II-11
|
24988 |
heen en weer (bewegen) |
zwalpen:
zwaləpə (L414p Houthalen)
|
sterk heen en weer bewegen, gezegd van bijv. water in een glas [zwalpen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
17857 |
heen en weer draaien |
draaien:
dreën (L414p Houthalen)
|
Heen en weer draaien (drentelen, drimmelen, drispelen, draaien) [N 108 (2001)]
III-1-2
|
17865 |
heen en weer schuiven |
wiebelen:
wiebele (L414p Houthalen)
|
Heen en weer schuiven (wiebelen, wiemelen, sjroevelen, winaauwen) [N 108 (2001)]
III-1-2
|
21285 |
heer |
heer:
i.ər (L414p Houthalen)
|
heer [RND]
III-3-1
|
18015 |
hees, schor |
hees:
hies (L414p Houthalen, ...
L414p Houthalen,
L414p Houthalen),
his (L414p Houthalen),
his zēn (L414p Houthalen)
|
hees [ZND A2 (1940sq)] || hij is hees (zijn stem is weg) [ZND 26 (1937)] || schor, schor zijn [ruigsen, hees, gees zijn] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
19447 |
heg, haag |
haag:
hāx (L414p Houthalen)
|
Omheining bestaande uit geschoren kreupelhout of struikgewas (heg, haag, hoftuin) [N 79 (1979)]
III-2-1
|