20329 |
hij aardt naar zijn vader |
hij aardt naar zijn vader:
hie aordt nouë ze vaor (L414p Houthalen)
|
naar zijn vader aarden; hij aardt naar zijn vader [ZND 19 (1936)]
III-2-2
|
18012 |
hijgen |
gijgen:
geͅjgən (L414p Houthalen),
kuimen:
kɛi̯mǝ (L414p Houthalen)
|
[JG 1a, 1b](naar adem) hijgen [ZND B1 (1940sq)]
I-11, III-1-2
|
20481 |
hijgen naar adem, reutelen |
snakken naar adem:
Heè snakt nao aoiem (L414p Houthalen)
|
Hoe zegt men van een stervende, die naar adem hijgt of reutelt? [ZND 41 (1943)]
III-2-2
|
18029 |
hik |
hik:
hek (L414p Houthalen)
|
hik [hibbik, hikkepik, hippik] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
22777 |
hinkelblokje |
perksteen:
perkstien (L414p Houthalen)
|
Hoe heet het stukje hout of steen dat hierbij wordt gebruikt? [ZND 27 (1938)]
III-3-2
|
22774 |
hinkelen |
hinkelen:
/
hinkelen (L414p Houthalen),
perkhinken:
perkhinken (L414p Houthalen, ...
L414p Houthalen),
/
perkhinken (L414p Houthalen)
|
/ [SND (2006)] || hinkelen [SND (2006)] || Hoe heet het kinderspel, waarbij op één been gesprongen wordt? [ZND 27 (1938)]
III-3-2
|
17955 |
hinken |
hinken:
hinken van pijën (L414p Houthalen),
op en bien hinken (L414p Houthalen)
|
Hoe heet: op één been springen (van pijn.) ? [ZND 27 (1938)]
III-1-2
|
33839 |
hinniken |
hinniken:
henǝkǝ (L414p Houthalen),
ruchelen:
rø̜xǝlǝ (L414p Houthalen)
|
Het hoge keelgeluid dat een paard maakt. De klanknabootsende werkwoorden hummeren, himmeren en hommeren vertonen dezelfde klankwisseling als ruchelen, richelen en rochelen. [JG 1b, 2c; L B2, 291; L 22, 21; N 8, 47 en 65; S 5; Wi 57]
I-9
|
22838 |
hobbelpaard |
schokkepaardje:
/
schokkepieereke (L414p Houthalen),
schommelpaard:
/
schommelpeerd (L414p Houthalen)
|
/ [SND (2006)] || hobbelpaard [SND (2006)]
III-3-2
|
18213 |
hoed |
hoed:
hūt (L414p Houthalen)
|
Deze hoed heeft een gele kleur [DC 42B (1967)]
III-1-3
|