id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
17607 | jukbeen | jukbeen: jukbein (Houthalen) | Jukbeen: het wangbeen onder het oog (koon, jukbeen, wangbeen). [N 106 (2001)] III-1-1 |
18192 | jurk | kleed: e blau klied (Houthalen), ien blauw klied (Houthalen), ketaune klied (Houthalen), klit (Houthalen) | blauw kleed [ZND 32 (1939)] || Een katoenen kleed. [ZND 41 (1943)] || kleed [ZND A2 (1940sq)] III-1-3 |
20697 | jus, vleesnat | saus: soͅu̯s (Houthalen), soͅws (Houthalen) | Saus of jus (sop?) [N 16 (1962)] || vleesnat, jus [ZND 36 (1941)] III-2-3 |
17602 | kaak | wang: waŋ (Houthalen) | kaak [N 10b (1961)] III-1-1 |
17604 | kaakgestel | schaar: scheir (Houthalen) | Kaak: Beide kaken tezamen (kakement, schaar, kaken). [N 106 (2001)] III-1-1 |
17743 | kaal (zijn), kaal hoofd | kaal: kāl (Houthalen), kletskop: kleͅtskoͅp (Houthalen) | De man is kaal [DC 42B (1967)] || kaal hoofd (hebben) (spotbenamingen) [kletskop, hij is bij het goevernement] [N 10 (1961)] III-1-1 |
21912 | kaal duivenjong | kwakjong: kwàkjo.ŋk (Houthalen), pap: diej heet pap (Houthalen) | een jong van enkele dagen oud, nog met haar? [N 93 (1983)] || Kaal duivenjong. [Goossens 1a (1955)] III-3-2 |
28604 | kaalsnijden | uitsnijden: ǭtsnęjǝ (Houthalen) | Het uitsnijden van alle of bijna alle raten met een mes. [N 63, 81b] II-6 |
21047 | kaam | kaam/kamen: kōǝm (Houthalen) | Het wit gerimpeld of vlokkig vlies op wijn, bier, azijn, etc. dat wordt gevormd door een spruit- of gistzwam. [S 16; L 1 a-m; L 27, 53; monogr.] II-2 |
20768 | kaantjes | krappen: krabə (Houthalen) | stukjes vet waaruit het smout getrokken is [Goossens 1a (1955)] III-2-3 |