20368 |
koppelen |
koppelen:
koppele (L414p Houthalen),
koppelen (L414p Houthalen)
|
koppelen; twee personen tot een huwelijk met elkaar brengen [lappen, koppelen] [N 115 (2003)] || Wat is de dialectbenaming voor: het bij elkaar zetten van duivers (doffers) en duivinnen? [N 93 (1983)]
III-2-2, III-3-2
|
27403 |
koppeling |
hollander:
hǫlandǝr, hǫlɛndǝr (L414p Houthalen)
|
Verbindingsstuk voor buizen, bestaande uit twee draadstukken, die met behulp van binnen- of buitendraad op de te verbinden pijpen worden gedraaid en voorzien zijn van twee rechte of conische sluitvakken, die met een wartelmoer tegen elkaar worden getrokken. Zie ook afb. 264. Zie voor het woordtype Hollander ook het lemma ɛbuisverbindingɛ in WLD deel II.5, pag. 131.' [N 64, 117c; N 64, 117e]
II-11
|
30142 |
koppenlaag |
kops:
kǫps (L414p Houthalen)
|
Laag in hun breedterichting liggende bakstenen. Zie ook afb. 38 en 41. [N 31, 23b; monogr.]
II-9
|
30133 |
koppenverband |
kopverband:
kǫp˲vǝrbant (L414p Houthalen)
|
Metselverband waarbij alle stenen in een laag met de kop in zicht komen. De steen ligt daarbij op zijn platte kant. Zie ook afb. 38. [N 31, 24b]
II-9
|
19325 |
koppig |
ezel:
ē.zǝl (L414p Houthalen),
koppig:
kø̜pex (L414p Houthalen),
ook materiaal znd 28, 31
köppig (L414p Houthalen),
stenig:
stø̄nex (L414p Houthalen)
|
[JG 1a; A 48A, 41a; N 8, 64h]koppig [ZND 01 (1922)]
I-9, III-1-4
|
33929 |
kopriem |
kopriem:
kǫprī.m (L414p Houthalen, ...
L414p Houthalen)
|
Evenals bij de halster is er aan het hoofdstel een kopriem. Bij de halster ligt de kopriem achter de oren van het paard, waar hij bij het hoofdstel vóór de oren over het voorhoofd van het paard loopt. Bij enkele opgaven is het vaak niet uit te maken of het om de vorm kieuwriem of kiefriem gaat. Gekozen werd voor de vorm kief. [JG 1a; N 13, 25] || Leren riempje van de halster dat achter de oren van het paard doorloopt. [JG 1a]
I-10
|
28429 |
kopspijlen |
speetstekken:
(enk)
spētstɛk (L414p Houthalen)
|
Van onderen spits bijgesneden spijlen. Door de kop van de korf worden op raatafstand een aantal van deze houten spijlen gestoken. Die spijlen worden van onderen spits bijgesneden omdat de bijen bij voorkeur hun ratenbouw aan een scherpe rand schijnen te beginnen. Wanneer de korfboer er dan nog met was een paar stukjes kunstraat of samengeknepen verse darrenraat aan vastlijmt, zijn de bijen meestal wel genegen althans hun eerste raten netjes in de kop in koude bouw te beginnen (De Roever, pag. 150). [N 63, 6a]
II-6
|
29367 |
kopstuk |
deksel:
de̜ksǝl (L414p Houthalen)
|
Het deksel dat boven op het pomphuis is aangebracht. Soms is aan het deksel een stang bevestigd die scharnierend met de pompzwengel is verbonden. Zie ook afb. 240. In L 423 was het deksel van geelkoper vervaardigd. Aan de onderzijde ervan was een sierband aangebracht. [N 64, 133o; N 66, 49o]
II-11
|
33964 |
kordeel, hotlijn |
kordeel:
kǝrdil (L414p Houthalen)
|
Riem die of touw dat aan de korte teugel (cf. lemma Loenje) is vastgemaakt en door de voerman in de hand gehouden wordt. Als de voerman aan die lijn trekt, draait het paard naar links (haar), als hij er zachte rukjes aan geeft, draait het paard naar rechts (hot). Meestal wordt de gewenste richting van het paard echter vooral met commando''s aangegeven. [JG 1a, 1b; N 13, 29 en 32]
I-10
|
20109 |
korenbloem |
korenbloem:
kōrǝblǫm (L414p Houthalen)
|
Centaurea Cyanus L. Een niet meer zo algemeen voorkomende plant met blauwe bloemen, een spinselachtig behaarde stengel en dunne lancetvormige bladeren, die groeit in korenvelden, op zandgronden en in bermen. De plant bloeit van juni tot augustus en varieert in hoogte van 30 tot 60 cm. [A 13, 14; L 34, 31; monogr.; add. uit JG 1b]
I-5
|