17561 |
been, beenderen |
knook:
knō.k (L414p Houthalen),
schenk:
schinken (L414p Houthalen)
|
beenderen (op het kerkhof) [ZND 21 (1936)] || benen, been (Frans: un os) [knook, knowk, been, bot] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
20193 |
beenderen op het kerkhof |
schinken:
znd 21, 009c
schinken (L414p Houthalen)
|
beenderen (op het kerkhof) [ZND 19 (1936)]
III-2-2
|
33898 |
beervoetigheid |
(een) berepoot (hebben):
bē.rǝput (L414p Houthalen),
(een) kromme van achter:
kromǝ van axtǝr (L414p Houthalen)
|
Beervoetige stand, een afwijking, waarbij de kootas naar voren is gebroken door het achterwaarts doorzakken van de koot, zodat de vetlok met de bodem in aanraking komt. [JG 1a, 1b; N 8, 93b]
I-9
|
20487 |
beet, hap |
mondvol:
moͅnt˃voͅl (L414p Houthalen)
|
een mondvol (afbijten, b.v. van een appel) [ZND B1 (1940sq)]
III-2-3
|
25053 |
beetje, een weinig |
kwakkel:
kwakəl (L414p Houthalen)
|
onbepaalde kleine hoeveelheid (kwakkel) [ZND A1 (1940sq)]
III-4-4
|
23868 |
begeleider van het baldakijn |
kerkraad:
kerkroad (L414p Houthalen)
|
De begeleiders van de hemel, bijvoorbeeld vier leden van de schutterij [hiëmelwach]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
24092 |
begijn |
begijn:
begijn (L414p Houthalen)
|
De bewoonster van een begijnhof [begien]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
25559 |
beginnen te rijzen |
beginnen te gaan:
bǝgenǝ tǝ gǭn (L414p Houthalen)
|
De informant van Q 121 merkt op dat dit "beginnen te rijzen" gebeurt van b.v. zondagavond tot 4 uur maandagmorgen. [N 29, 25a; monogr.]
II-1
|
32716 |
beginvoor, -voren |
aanscheut:
ǭsxø̄.t (L414p Houthalen)
|
Naar gelang de ploegwijze en de soort van ploeg kan men de eerste voor of voren ofwel in het midden ofwel aan de zijkant(en) van de akker ploegen. In dit lemma zijn de termen verzameld die als benaming voor de beginvoren (of -voor) in het algemeen werden opgegeven of als zodanig konden worden uitgelegd. Dit laatste is het geval met het woordtype aanscheut, voorzover dat werd gegeven n.a.v. de vraag naar "rug, verhoogd middendeel" (JG 1a + 1b). Blijkens opgaven van dat type uit de beide andere bronnen beperkt deze term zich niet tot de beginvoren in het midden. Hij komt inhoudelijk overeen met aanslag, aanwerk, aantrek e.d. waarmee niet zozeer de eerste voor of voren als zodanig, als wel het ploegen daarvan, het aanvangswerk bedoeld wordt. Omgekeerd is het type rug, dat n.a.v. de vraag naar "de eerste voor die de boer ploegt" (N 11, 60), niet hier maar in het volgende lemma opgenomen. Het bij enkele plaatsen vermelde aantal voren heeft betrekking op de aanscheut die in het midden van de akker gemaakt is. Voor voor zie men het lemma ploegvoor. [JG 1a + 1b]
I-1
|
32717 |
beginvoren in het midden |
rug:
rø̜x (L414p Houthalen)
|
Bedoeld worden de eerste (2, 4 of 6) voren die men midden op de akker of op een pand tegen elkaar aan slaat, als deze bijeengeploegd moet worden. Men kan deze voren, vooral als het laaggelegen of natte grond betreft, bewust wat hoger opploegen, om een rond akker- of pandoppervlak te krijgen. [N 11, 60; N 11A, 119c; JG 1a + 1b]
I-1
|