23474 |
luiden voor een begrafenis |
overluiden:
euverlauwe (L414p Houthalen)
|
Het luiden bij de begrafenis [t loet tsóm jraaf?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
20478 |
luier |
pisvod:
pesvoͅdə (L414p Houthalen)
|
luiers (kinderdoeken) [ZND B1 (1940sq)]
III-2-2
|
20281 |
luiermand |
kindskorf:
kindskeurf (L414p Houthalen),
kénskurf (L414p Houthalen),
luiermand:
luiermand (L414p Houthalen)
|
korf of mand waarin de doeken of luiers van de kleine kinderen wordt bewaard? [ZND 37 (1941)]
III-2-2
|
22146 |
luikjes of valdeurtjes in het binnendeksel van een duivenmand |
klein dekseltje:
klee dekselke (L414p Houthalen)
|
Hoe heet verder in Uw dialect: luikjes en valdeurtjes in het binnendeksel? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
19029 |
luilak |
luierik:
ook materiaal znd 30, 42 (luiaard)
leuërik (L414p Houthalen)
|
luilak [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
17734 |
luisteren |
luisteren:
goed loësteren (L414p Houthalen),
l"stərən (L414p Houthalen)
|
goed luisteren [ZND 30 (1939)] || luisteren [N 10b (1961)]
III-1-1
|
22060 |
luizen |
luizen:
luis (L414p Houthalen)
|
Hoe noemt U in Uw dialect de volgende ziekten: luizen [N 93 (1983)]
III-3-2
|
31582 |
luns |
leun:
lø̄n (L414p Houthalen),
spie/spij:
spęj (L414p Houthalen)
|
Metalen spie die door een gat in het uiteinde van de wagenas wordt gestoken om te verhinderen dat het wiel van de as kan afdraaien. Zie ook afb. 216. [N G, 50c; N 17, 63; JG 1a; JG 1b; Wi 13, add.; L 39, 22, add.; div.]
II-11
|
18432 |
lusje van de ceintuur |
litsje:
litskes (L414p Houthalen)
|
Hoe noemt U: een lusje van de ceintuur? [N 62 (1973)]
III-1-3
|
20486 |
lusten |
mogen:
verzamelfiche ook mat. van ZND 1 (a-m)
maag (L414p Houthalen)
|
lusten (die soep lust ik niet) [ZND 30 (1939)]
III-2-3
|