28778 |
molton |
gemoltonneerd stof:
gǝmoltonērt stof (L414p Houthalen)
|
Dik wollen, halfwollen of katoenen weefsel in effen of keperbinding geweven. [N 62, 92; N 62, 89a; N 62, 91; N 59, 201]
II-7
|
21598 |
mompelen |
grommelen:
grommelen (L414p Houthalen)
|
Hoe noemt men binnensmonds mompelen? [ZND 22 (1936)]
III-3-1
|
17758 |
mond |
mond:
groete mond (L414p Houthalen),
groete mont (L414p Houthalen),
mû.nd (L414p Houthalen)
|
een grote mond [ZND 31 (1939)] || mond [RND]
III-1-1
|
17759 |
mond (spotnamen) |
bakkes:
groet bakkes (L414p Houthalen)
|
een grote mond [ZND 31 (1939)]
III-1-1
|
34207 |
mond- en klauwzeer |
pootziekte:
putzektǝ (L414p Houthalen)
|
Ziekte waarbij de mond en de klauwen van de varkens zijn aangetast; de dieren weigeren alle voedsel. Het is een besmettelijke ziekte. [N 76, 53; A 48a, 21; monogr.]
I-12
|
22684 |
mondharmonica |
mondmuziek:
moͅntməzīk (L414p Houthalen)
|
Het muziekinstrument dat langs de mond op en neer bewogen wordt en waarop geluid gemaakt kan worden door blazen en zuigen [fiep, moelfiep, noeneke, mondharmonika, muziek]. [N 90 (1982)]
III-3-2
|
25063 |
mondvol |
mondvol:
en mondvol aafbijten (L414p Houthalen),
moͅntfoͅl (L414p Houthalen),
ne mondvol āāfbèten (L414p Houthalen)
|
hap (mondvol) (afbijten) [ZND 32 (1939)] || mondvol (moffel) [ZND B1 (1940sq)]
III-4-4
|
23222 |
monnik |
monnik:
monnik (L414p Houthalen),
pater (lat.):
ne paoter (L414p Houthalen),
n’en pater (L414p Houthalen, ...
L414p Houthalen)
|
Een monnik [munnik]. [N 96D (1989)] || Een monnik. [ZND 31 (1939)]
III-3-3
|
33922 |
mooi pratend het paard op de nek kloppen |
prijzen:
prɛi̯zǝ (L414p Houthalen)
|
[N 8, 103e]
I-9
|
17891 |
morsen |
bratselen:
bratsele (L414p Houthalen)
|
Morsen: met vuiligheid knoeien (morsen, knoeien, slabben, brassen) [N 108 (2001)]
III-1-2
|