e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Houthalen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
muilpeer muilpeer: muōͅəlpiēͅr (Houthalen) hoe heet een slag op de kaak ? Geef aan welke woorden gemeenzaam of plat zijn. [ZND 36 (1941)] III-1-2
muizen muizen: mouzen (Houthalen), muize (Houthalen) de katten muizen [ZND 31 (1939)] || Hoe noemt u jacht maken op muizen, gezegd van de kat (muizen) [N 83 (1981)] III-2-1
muts: algemeen muts: [sic] i.e. alpin; vroeger klak (met klep).  mputs (Houthalen), Ouderwets vrouwenkapsel.  møts (Houthalen) pet, muts, klak [RND] III-1-3
muur muur: mȳr (Houthalen), mūr (Houthalen) Uit diverse materialen, bijvoorbeeld baksteen of beton, opgetrokken bouwwerk ter afscheiding of ter ondersteuning. In dit en de volgende lemmata wordt onder een 'muur' vooral een uit bakstenen samengestelde afscheiding verstaan. Het woord 'wand' wordt in het onderzoeksgebied meestal gebruikt voor een uit verticale en horizontale balken samengestelde muur die vervolgens met vlechtwerk of metselwerk wordt opgevuld. Zie ook de paragraaf over het vak- en vlechtwerk. Worden in een gebouw een of meer kelders aangebracht, dan worden de muren die de kelder omsluiten geheel van harde metselsteen en waterdichte mortel opgetrokken. Een muur die boven de grond wordt opgemetseld, noemt men een 'opgaande muur'. Bij de muren van gebouwen onderscheidt men buiten- en binnenmuren en de voor-, zij- en achtergevel, de muren die respectievelijk de voorzijde, de zijkant en de achterzijde van het bouwwerk vormen. [N 31, 32a; S 25; L 1 a-m; L 6, 41b; L 12, 5; monogr.; Vld] II-9
muurbloem flier: -  flier (Houthalen) muurbloem III-4-3
muurblokken muurblokken: mȳrblǫkǝ (Houthalen) Vierkante houten blokjes die men in de muur metselt, om er later de dagstukken van de deur op vast te maken. Volgens de invuller uit L 210 werden muurblokken in het noorden van Nederlands Limburg niet toegepast. [N 32, 11c; N 55, 19b; monogr.] II-9
muurdam, penant pilastertje: pǝlastǝrkǝ (Houthalen), sierblokken: sīrblǫkǝ (Houthalen) Betrekkelijk smal stuk muur tussen twee vensters of tussen een venster en een andere muur. [N 55, 75; N 32, 12b; N 32, 14; monogr.] II-9
muziekinstrument instrument: enstrəmeͅnt (Houthalen) Een instrument waarmee muziek gemaakt kan worden [instrument, muziekje]. [N 90 (1982)] III-3-2
muzikant muzikant: myzəkant (Houthalen) Iemand die een muziekinstrument bespeelt of muziek componeert [musicus, muzikant]. [N 90 (1982)] III-3-2
naaf dom: dom (Houthalen), dǫm (Houthalen) De ronde blok in het midden van het wiel waardoor de as steekt en dat met de velg verbonden is via de spaken. Ter versterking worden er naafbanden rond aangebracht. Zie ook de lemmata middennaafbanden, muilband en achternaafband in II.11. [N 17, 58, 40, 50b; N G, 43; JG 1a; JG 1b; JG 2b; JG 2c; L 20, 20a; L 39, 21; A 4, 20a; monogr.] I-13