20167 |
niet zindelijk |
smerig:
De informant is in zijn dialect geen woord met -on gevormd in deze betekenis bekend.
smērəx (L414p Houthalen),
vuil:
De informant is in zijn dialect geen woord met -on gevormd in deze betekenis bekend.
voͅwəl (L414p Houthalen)
|
onzindelijk (bestaat er een woord met on- gevormd ?) [ZND B1 (1940sq)]
III-2-2
|
22319 |
nieuwjaar |
nieuwjaar:
neuer (L414p Houthalen),
neujer (L414p Houthalen),
nui-jaär (L414p Houthalen, ...
L414p Houthalen),
nuijaar (L414p Houthalen)
|
1 januari, de eerste dag van het nieuwe jaar [ni-jjaor]. [N 96C (1989)] || Zalig (of Gelukkig, enz.) Nieuwjaar! [ZND 05 (1924)]
III-3-2, III-3-3
|
22616 |
nieuwjaar wensen |
nieuwjaar wensen:
neuer winse (L414p Houthalen),
nieuwjaren:
neuere (L414p Houthalen)
|
Nieuwjaar wensen, Nieuwjaar winnen, afwinnen. [N 96C (1989)]
III-3-2
|
17724 |
nieuwsgierig kijken |
loeren:
lūrən (L414p Houthalen)
|
kijken: nieuwsgierig kijken [blieke, spitsmoele] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
18020 |
niezen |
niesten:
niesten (L414p Houthalen)
|
niezen [ZND 05 (1924)]
III-1-2
|
18122 |
nijdnagel |
hijwortel:
hē.wortəl (L414p Houthalen),
hēvoͅrtəl (L414p Houthalen),
hēwoͅrtəl (L414p Houthalen),
héwortels (L414p Houthalen),
(heiwortel)
hē.woͅrtəl (L414p Houthalen),
nijdnagel:
nijdnagel (L414p Houthalen)
|
Hoe noemt men een los stukje vel aan de rand van de nagel van van een vinger ? (Nederl. nij(d)nagel, dwangnagel, stroopnagel) [ZND 49 (1958)] || ik heb een nijdnagel (waar de huid langs de vingernagel inscheurt) [ZND 31 (1939)] || ik heb twee nijdnagels (bijwas langs de vingernagel; Fr. envie) [ZND 05 (1924)] || nijdnagel (bijwas aan de vingernagel) [ZND B1 (1940sq)] || stroopnagel (ingescheurd vlees aan de nagelrand) [N 10b (1961)]
III-1-2
|
30857 |
nijptang |
knijptang:
knęjptaŋ (L414p Houthalen),
trektang:
tręktaŋ (L414p Houthalen)
|
In dit lemma zijn de benamingen opgenomen voor tangen van diverse vorm en grootte die vooral dienen om spijkers uit trekken, maar vaak ook gebruikt worden om draadnagels of metaaldraad af te knippen. Zie ook afb. 144. Uit het Leuvens materiaal L B2, 228-229 blijkt, dat het woordtype trektang vooral de benaming is voor een vrij grote tang waarmee spijkers kunnen worden uitgetrokken. [N 33, 180; N 64, 47b; L B2, 228-229; monogr.; div.]
II-11
|
20752 |
niknak |
niknak:
neknák (L414p Houthalen)
|
Koekjes in de vorm van speelgoedfiguurtjes, voor kinderen (niknak?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
31677 |
nippel |
nippel:
nepǝl (L414p Houthalen)
|
Metalen mof met aan de buitenzijde schroefdraad. De nippel wordt binnen in buizen gedraaid met als doel deze met elkaar te verbinden. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛsok, mofɛ. De woordtypen dobbele nippel (Q 117, Q 118) en dobbelnippel (Q 121c) verwijzen naar een nippel waarbij zowel aan de binnenzijde als aan de buitenzijde schroefdraad is aangebracht.' [N 64, 119; N 64, 117g; monogr.]
II-11
|
28593 |
nitraat |
nieter:
nitǝr (L414p Houthalen),
nieterzout:
nitǝrzã.t (L414p Houthalen),
nitǝrzāt (L414p Houthalen)
|
Zout van salpeterzuur. Deze stof gebruikt men eveneens ter bedwelming van de bijen. [N 63, 77c; JG 1a+1b; JG 2b-5, 10; monogr.]
II-6
|