28663 |
ontzegelen |
ontzegelen:
ontzēgǝlǝ (L414p Houthalen)
|
Het verwijderen van de wasdeksels die de honingcellen bedekken. Voordat de raten in de slinger gaan, moeten ze ontzegeld worden. Men heeft hiervoor een ontzegelmes of een ontzegelvork, soms werkt men, enigszins primitief, met een gewone eetvork. De techniek van het ontzegelen is uiterst eenvoudig. Het raam wordt bij de oren vastgehouden. Het steunt met een punt op een over de ontzegelbak gelegd plankje. Het mes wordt dan langs de latten gehaald waardoor de wasdeksels in een bak vallen. [N 63, 124a; Ge 37, 169; monogr.]
II-6
|
28679 |
ontzegelmes |
ontzegelmes:
ontzegelmes (L414p Houthalen)
|
Bepaald soort mes waarmee men de wasdeksels of zegels van de raten haalt, voordat men gaat slingeren. Een door electriciteit of stoom voortdurend op temperatuur gehouden ontzegelmes voldoet het beste. [N 63, 124b; N 63, 124d; Ge 37, 170; monogr.]
II-6
|
28680 |
ontzegelvork |
ontzegelvork:
ontzēgǝlvø̜rǝk (L414p Houthalen)
|
Bepaald soort vork, zo breed mogelijk met vele, smalle tandjes. Bij het ontzegelen wordt hij bij voorkeur warm gebruikt. Na het ontzegelen van elk raatvlak wordt hij in een bak heet water geplaatst. Voordat men gaat ontzegelen, slaat men het water even eraf. [N 63, 124c; N 63, 124b; N 63, 124d; Ge 37, 171; monogr.]
II-6
|
17927 |
onvast ter been (zijn) |
waggelachtig:
wagəleͅxtex (L414p Houthalen)
|
lopen: onvast ter been [sporrig] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
28651 |
onverzegelde honing |
onverzegelde honing:
onvǝrzēgǝldǝ hōneŋ (L414p Houthalen)
|
Honing uit een niet verzegelde raat. [N 63, 114b; N 63, 114a; monogr.]
II-6
|
33544 |
onvolgroeide vrucht |
frakken (coll.):
niet rijp fruit eten
frakken (L414p Houthalen),
kruts:
kraots (L414p Houthalen)
|
Een onvolgroeide vrucht (krots, gast). [N 82 (1981)] || Niet rijp, gezegd van een vrucht (groen, groenweg). [N 82 (1981)]
I-7
|
34310 |
onvruchtbaar vrouwelijk varken |
kween:
kwiǝn (L414p Houthalen)
|
Door organische afwijkingen onvruchtbaar vrouwelijk varken. [N 76, 10; JG 1c, 2c]
I-12
|
34456 |
onvruchtbare geit |
springbok:
spręŋbok (L414p Houthalen)
|
De antwoorden kunnen zowel op een onvruchtbare geit in het algemeen duiden als op een onvruchtbare vrouwelijke geit. [N 19, 72; JG 1a, 1b; N 77, 84; monogr.]
I-12
|
33682 |
onvruchtbare grond |
schrale grond:
sxrālǝ grǭnt (L414p Houthalen)
|
Grond van slechte kwaliteit. De oorzaak kan verschillend zijn. Het gevolg is echter een slecht landbouwproduct. [N 27, 31; N 27, 29; N 11, 2d; N 11, 2f; A 10, 4; N 6, 33a; Vld.; monogr.]
I-8
|
23979 |
onwaardig |
niet waard:
nie wierd (L414p Houthalen)
|
Onwaardig [ónwèèrdig, ónwuurdieg]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|